ECLI:NL:HR:2009:BH1437

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11154
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsklacht inzake opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van 10 kilogram cocaïne. De Hoge Raad heeft op 14 april 2009 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer 07/11154. De verdachte, geboren in 1970 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, heeft het cassatieberoep ingesteld via zijn advocaat, mr. M.E. van der Werf. De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De bewezenverklaring steunt op verschillende bewijsmiddelen, waaronder proces-verbalen van politie en verklaringen van de verdachte. De doorzoeking van de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] vond plaats op 2 november 2004, waar de verdachte samen met anderen werd aangetroffen. In de keuken werd een doos aangetroffen met daarin 10 plakken cocaïne, wat later is bevestigd door forensisch onderzoek. De verdachte heeft wisselend verklaard over de locatie van zijn paspoort en vliegticket, wat zijn betrokkenheid bij de cocaïne onderstreept.

Het Hof heeft overwogen dat de verdachte gebruik maakte van de keuken en op de hoogte was van de aanwezigheid van de cocaïne. De Hoge Raad oordeelt dat de bewezenverklaring niet zonder meer kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen en vernietigt de bestreden uitspraak. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling.

Uitspraak

14 april 2009
Strafkamer
Nr. 07/11154
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, zitting houdende te Amsterdam, van 17 juli 2007, nummer 23/005864-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep, dat kennelijk niet is gericht tegen de gegeven vrijspraak ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde, is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat, zoals is bewezenverklaard, de verdachte de cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.
2.2. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij omstreeks 2 november 2004 te Amstelveen tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van in totaal 10 kilogram cocaïne."
2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op grond van de verkregen onderzoeksinformatie bestond het vermoeden dat het pand [a-straat 1] te [plaats] door onder meer een onbekend aantal Engelssprekende personen gebruikt werd voor onder meer de opslag van verdovende middelen en dat daarbij de Engelssprekende personen in genoemd perceel verbleven.
Op vordering van de officier van justitie is door de rechter-commissaris toestemming verleend voor doorzoeking van de woning [a-straat 1] te [plaats]. Bij het betreden van het pand [a-straat 1] te [plaats], werden in dit pand vijf personen aangehouden onder wie verdachte [verdachte]. Deze doorzoeking vond op 2 november 2004 plaats. Op de eerste verdieping is de woonkamer met een open keuken gesitueerd die voor alle verdachten vrij toegankelijk was en ook door hen allemaal kon worden gebruikt.
Locatienummer L13.1.2 betreft de keuken op de eerste verdieping. Aldaar is tijdens de doorzoeking onder meer in beslag genomen: L13.1.2.1.01 (doos Casema met 10 blokken/plakken cocaïne). In totaal betreft het 10 kilogram. Deze ruimte kon door alle aangehouden verdachten worden gebruikt, aangezien deze niet afzonderlijk kon worden afgesloten."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar K43, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 2 november 2004 te 06.00 uur ben ik samen met 6 andere opsporingsambtenaren binnengetreden in perceel [a-straat 1] te [plaats]. In verschillende vertrekken van de woning zijn direct na het binnentreden vijf verdachten aangehouden. Ter attentie van verdachte [verdachte] kan worden gesteld dat deze alvorens zijn aanhouding werd aangetroffen op de tweede verdieping van de woning en wel in de meest zuidwestelijk gelegen slaapkamer."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"In de keuken (het hof begrijpt: op het adres [a-straat 1] te [plaats]) staat een zwarte sporttas met een kleine zwarte tas ernaast. In de sporttas zit mijn kleding en in de kleine zwarte tas moet mijn paspoort en mijn vliegticket zitten. Het paspoort kan ook in een spijkerjasje zitten die naast de wasmachine hangt in de keuken."
d. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Op 3 november 2004 betraden wij de woning, [a-straat 1] te [plaats]. Wij troffen in de woonkamer tussen de bank en een fitnessbankje de grote zwarte sporttas van [verdachte] aan, die vol zat met kleding. Wij verlieten de woning om 13.50 uur en sloten deze af. Omstreeks 14.05 uur werden wij gebeld door [verbalisant 5]. De verdachte [verdachte] had nu verklaard dat zijn paspoort mogelijk in zijn spijkerbroek, die voorzien is van een zwarte riem zou kunnen zitten. Deze broek zou liggen op zijn slaapkamer op de 2e etage waar het stapelbed staat. Op 3 november 2004, omstreeks 14.20 uur gingen wij opnieuw het pand [a-straat 1] in [plaats] in. Op de 2e etage in de slaapkamer waar het stapelbed stond troffen wij naast de toegangsdeur een grote stapel kleding aan. Bovenop lag een blauwe spijkerbroek. Ik, [verbalisant 3], trof in de kontzak van deze spijkerbroek een Engels paspoort op naam van [verdachte] aan. Het paspoort werd inbeslaggenomen en voorzien van de vindplaatscode L13.2.2.12."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik ben afgelopen dinsdag vanuit de Verenigde Staten naar Nederland gereisd. Ik verblijf even op dit adres (het hof begrijpt: [a-straat 1] te [plaats])."
f. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 4], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"In het kader van het onderzoek TRADER bevond ik, [verbalisant 4], expert verdovende middelen bij de Korpsrecherche, regio Hollands Midden, mij op 2 november 2004 in een woning gelegen aan de [a-straat 1] in de gemeente [plaats]. Aldaar werd een huiszoeking in het kader van de Opiumwet gehouden. De woning wordt nader aangeduid als locatie 13.
Locatie 13.1.2.1.01
Ik zag dat onder de tafel in de woonkamer een kartonnen doos blauw/oranje van kleur met opschrift "Casema" stond. Ik opende de doos en zag dat in de doos 10 door bruin plakband omwikkelde plakken zaten. Ik heb één van de plakken van het omhulsel ontdaan en ik zag dat in alle 10 de plakken een samengeperst wit poeder zat. Op de plak was de logo van een "ruit" geperst. Ik zag dat in alle 10 plakken hetzelfde logo was geperst. Ik heb met een geringe hoeveelheid van het witte poeder een ESA-Cocaïne test uitgevoerd. Ik zag aan de verkleuring van de kristallen in het door mij gehanteerde testbuisje een positieve indicatie op de aanwezigheid van cocaïne. Een monster van de aangetroffen witte poeder is onder NFI-code 291.103 voor nader onderzoek opgestuurd naar het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk. Ik heb vervolgens uit 2 willekeurige andere pakken een monster genomen en daarmee een ESA-Cocaïne test uitgevoerd.
Ik zag aan de verkleuring van de kristallen in de door mij gehanteerde testbuisjes een positieve indicatie op de aanwezigheid van cocaïne. De monsters van het aangetroffen witte poeder, zijn onder NFI-code 291.104 en NFI-code 291.105 voor nader onderzoek opgestuurd naar het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk. Het totale gewicht van het aangetroffen witte poeder bedroeg 10 kilogram."
g. een rapport van ing. A.G.A. Sprong, vast gerechtelijke deskundige, voor zover inhoudende:
"MATERIAAL
Kenmerk Omschrijving
NFI 291.103 monster crèmekleurige brokjes
NFI 291.104 monster crèmekleurige brokjes
NFI 291.105 monster crèmekleurige brokjes
CONCLUSIE
Het materiaal bevat cocaïne."
2.4. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering nog het volgende overwogen:
"Nadere overweging met betrekking tot het bewijs van feit 1:
Uit de stukken en het onderzoek ter terechtzitting is op grond van wettige bewijsmiddelen het volgende vast komen te staan.
Op 2 november 2004 vond een doorzoeking plaats van een woning gelegen aan [a-straat 1] in [plaats]. In die woning is verdachte samen met een aantal anderen mannen aangetroffen en later aangehouden. Verdachte maakte gebruik van een in de woning aanwezige slaapkamer. In de keuken van die woning, gelegen op de eerste verdieping, is niet afgeschermd onder de daar aanwezige tafel aangetroffen een doos waarin naar later bleek cocaïne zat. Bedoelde cocaïne is in beslag genomen.
Verdachte heeft verklaard dat hij in de woning verbleef en heeft wisselend verklaard over de plaats waar zijn paspoort en vliegticket in de woning zouden kunnen liggen; bedoelde voorwerpen lagen dan wel in zijn sporttas die in de keuken stond dan wel in zijn jasje die naast de wasmachine in de keuken hing.
[Betrokkene 1] heeft geruime tijd na zijn aanhouding eerst ten overstaan van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken en later als getuige ten overstaan van het hof verklaard dat hij de avond voor de doorzoeking in de woning aanwezig was en toen desgevraagd door een persoon wiens naam hij niet wenst te noemen een doos met inhoud in ontvangst heeft genomen. Hem was gezegd dat er marihuana in de doos zou zitten maar later bleek het cocaïne te zijn; de doos zou de volgende dag weer opgehaald worden. Alle anderen die toen ook in de woning verbleven, hebben - volgens de getuige - van bedoelde doos niet geweten.
Het hof heeft genoemde getuige ter zitting gehoord en is tot het oordeel gekomen dat zijn verklaring ter zake onbetrouwbaar is. Hij heeft geweigerd om antwoord te geven op voor de hand liggende vragen bedoeld om meer informatie te verkrijgen over de gang van zaken rond de avond waarop hij naar eigen zeggen bedoelde doos in ontvangst heeft genomen en bedoeld ter toetsing van de betrouwbaarheid van zijn verklaring. De getuige heeft voor zijn weigering geen verklaring willen geven waarbij het hof op merkt dat de getuige geen verschoningsrecht toekwam, waar hij ook ter terechtzitting op is gewezen.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden concludeert het hof dat verdachte die in de woning verbleef ook gebruik maakte van de keuken en er van op de hoogte is geweest dat in de woning cocaïne aanwezig was."
2.5. Aangezien de bewezenverklaring, in het bijzonder voor zover deze inhoudt dat de verdachte de cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging zoals hiervoor onder 2.3. en 2.4. is weergegeven, is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak, voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen, niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 14 april 2009.