ECLI:NL:HR:2009:BH1442

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11312
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zware lichamelijke letsel door onoplettendheid van bestuurster

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, waarbij de verdachte, een bestuurster van een motorrijtuig, is veroordeeld voor het veroorzaken van een verkeersongeval. Het ongeval vond plaats op 7 april 2005 te Assen, waar de verdachte, terwijl zij een rood verkeerslicht negeerde, een bromfietser aanreed die de kruising overstak. De aanrijding resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor de bromfietser, waaronder een gebroken kuit- en scheenbeen.

De verdachte heeft in cassatie aangevoerd dat de bewezenverklaarde schuld niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. De Hoge Raad heeft echter vastgesteld dat het Hof op basis van de beschikbare bewijsmiddelen terecht heeft geconcludeerd dat de verdachte onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. De Hoge Raad benadrukt dat de schuld aan het verkeersongeval moet worden beoordeeld aan de hand van het geheel van de gedragingen van de verdachte en de omstandigheden van het geval. De ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan niet op zichzelf staan als bewijs van schuld.

De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, waarbij het oordeel van het Hof dat de verdachte niet alleen het verkeerslicht, maar ook andere verkeersdeelnemers niet tijdig heeft gezien, als begrijpelijk heeft gekwalificeerd. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de veroordeling van de verdachte en onderstreept het belang van verkeersveiligheid en de naleving van verkeersregels.

Uitspraak

17 februari 2009
Strafkamer
nr. 07/11312
RC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 6 februari 2007, nummer 24/000951-06, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, wonende te
[woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaarde schuld niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat :
"zij op 7 april 2005 te Assen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurster van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Europaweg-West zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden doordat zij aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend is geweest, aangezien zij ter hoogte van de kruising of splitsing van die weg met de wegen de Westerwoldestraat en de Witterstraat, waar een driekleurig verkeerslicht in haar richting rood licht uitstraalde, met dat door haar bestuurde motorrijtuig niet voor dat verkeerslicht is gestopt, maar is doorgereden die kruising op, op een moment dat een voor haar van links vanaf die Westerwoldestraat komende bestuurder van een bromfiets die Europaweg-West bezig was over te steken, waardoor zij is gebotst tegen die bromfiets en die bestuurder van die bromfiets, waardoor een ander ( [betrokkene 1] ) zwaar lichamelijk letsel(fraktuur kuit- en scheenbeen en een open wond aan een enkel) werd toegebracht".
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de navolgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1] :
"Op 7 april 2005 reed ik als bestuurder van mijn brommer over de rijbaan van de Westerwoldestraat te Assen. Ik wilde vervolgens de kruising met de Europaweg oversteken. Ik zag dat het verkeerslicht op groen sprong. Ik stak over. Toen ik halverwege de kruising was, zag ik op ongeveer 3 meter afstand voor mij van rechts een rode Renault personenauto naderen. Ineens voelde ik de klap en kwam ik via mijn rug op de grond te liggen. De bestuurder van de auto had mij aangereden. Ten gevolge van de aanrijding heb ik letsel bekomen. Het is nu ongeveer 11 dagen geleden en ik lig nog steeds in het ziekenhuis. Mijn rechteronderbeen is gebroken en zowel het kuitbeen als het scheenbeen zijn gebroken. Tevens is er ten gevolge van deze aanrijding een open wond aan mijn enkel ontstaan".
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik reed vandaag als bestuurster van een rode Renault personenauto in Assen. Ik reed zojuist op de Europaweg-Zuid. Ik zag aan mijn linkerzijde een brommer aan komen rijden. Ik heb de verkeerslichten helemaal niet gezien. We botsten tegen elkaar aan".
c. een proces-verbaal van politie opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op het kruispunt Europaweg-West met de voetgangers-/fietspaden van de Westerwoldestraat en de Witterstraat staan zes verkeerslichten. Zodra een fietser of een voetganger vanaf de Westerwoldestraat op het knopje van het verkeerslicht drukt om over te kunnen steken gaan de verkeerslichten voor het andere verkeer tegelijk op rood: dit geldt voor alle rijstroken".
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [verbalisant 2] :
"Zojuist, op 7 april 2005, stond ik met nog een aantal scholieren voor het stoplicht bij de kruising van de Westerwoldestraat met de Europaweg. De jongen die zojuist is aangereden stond met zijn bromfiets achter mij. Toen wij groen kregen en de weg overstaken kwam er voor mij van rechts een rode personenauto aangereden. Ik was net de kruising voorbij toen ik achterom keek. Ik zag toen dat de jongen met de bromfiets tegen de auto aanklapte. Ik hoorde later van de bestuurster dat zij het rode verkeerslicht niet had gezien".
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [verbalisant 3] :
"Ik reed als bestuurder van een personenauto over de rijbaan van de Europaweg West te Assen en moest ter hoogte van de kruising met de Westerwoldestraat stoppen voor het rode verkeerslicht. Ik zag dat er voor mij fietsers en een bromfietser van rechts vermoedelijk groen licht kregen en de weg overstaken. Ik zag toen dat een bestuurder uit tegengestelde richting, waarvan ik vermoed dat die tevens rood licht had, doorreed en vervolgens de jongen op de bromfiets aanreed".
2.3. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat in cassatie slechts kan worden onderzocht
of de schuld aan het verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994, in het onderhavige geval het bewezenverklaarde aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijden, uit de
door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van
de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (vgl. HR 1 juni 2004, LJN AO5822, NJ 2005, 252).
2.4. Het Hof heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen vastgesteld dat de verdachte terwijl zij een kruising van wegen naderde het voor haar geldende rode verkeerslicht helemaal niet heeft gezien, zulks terwijl fietsers alsmede het slachtoffer, op zijn bromfiets, die kruising overstaken en uit de tegengestelde richting een auto voor het ook in die richting uitstralende rode licht stilstond.
2.5. Gelet op die vaststellingen, waaruit het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft afgeleid dat de verdachte niet alleen het verkeerslicht, maar ook de verkeersdeelnemers bij en op de kruising niet (tijdig) heeft gezien, geeft het oordeel van het Hof dat de verdachte zodanig onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden dat sprake is van schuld in de zin van art. 6 WVW 1994, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.
2.6. Het middel faalt derhalve.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J.P. Balkema als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op
17 februari 2009.