Uitspraak
[woonplaats].
17 februari 2009.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, waarbij de verdachte, een bestuurster van een motorrijtuig, is veroordeeld voor het veroorzaken van een verkeersongeval. Het ongeval vond plaats op 7 april 2005 te Assen, waar de verdachte, terwijl zij een rood verkeerslicht negeerde, een bromfietser aanreed die de kruising overstak. De aanrijding resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor de bromfietser, waaronder een gebroken kuit- en scheenbeen.
De verdachte heeft in cassatie aangevoerd dat de bewezenverklaarde schuld niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. De Hoge Raad heeft echter vastgesteld dat het Hof op basis van de beschikbare bewijsmiddelen terecht heeft geconcludeerd dat de verdachte onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. De Hoge Raad benadrukt dat de schuld aan het verkeersongeval moet worden beoordeeld aan de hand van het geheel van de gedragingen van de verdachte en de omstandigheden van het geval. De ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan niet op zichzelf staan als bewijs van schuld.
De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, waarbij het oordeel van het Hof dat de verdachte niet alleen het verkeerslicht, maar ook andere verkeersdeelnemers niet tijdig heeft gezien, als begrijpelijk heeft gekwalificeerd. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de veroordeling van de verdachte en onderstreept het belang van verkeersveiligheid en de naleving van verkeersregels.