ECLI:NL:HR:2009:BH1503
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Cassatie over bewijsvoering bij het voorhanden hebben van gestolen creditcard en bankpassen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 maart 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was veroordeeld voor het voorhanden hebben van een creditcard en bankpassen, waarvan hij wist dat deze door diefstal waren verkregen. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaringen niet voldoende waren onderbouwd door de inhoud van de bewijsmiddelen. De verdachte, geboren in 1980, was ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Amsterdam. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. C.M. Peeperkorn.
De Hoge Raad concludeerde dat de bewezenverklaring, die stelde dat de verdachte op 8 februari 2005 te Amsterdam een creditcard en drie bankpassen voorhanden had, niet kon worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen. De rechtbank had vastgesteld dat de verdachte de aanmerkelijke kans had aanvaard dat de in de door hem gehuurde auto aangetroffen creditcard en bankpassen, op naam van een ander, door misdrijf verkregen waren. Echter, de Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaringen niet door de inhoud van enig bewijsmiddel werden geschraagd, waardoor de uitspraak niet voldeed aan de eisen van de wet.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering in strafzaken, vooral wanneer het gaat om het voorhanden hebben van persoonlijke en op naam gestelde goederen.