ECLI:NL:HR:2009:BH1503

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/03110
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewijsvoering bij het voorhanden hebben van gestolen creditcard en bankpassen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 maart 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was veroordeeld voor het voorhanden hebben van een creditcard en bankpassen, waarvan hij wist dat deze door diefstal waren verkregen. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaringen niet voldoende waren onderbouwd door de inhoud van de bewijsmiddelen. De verdachte, geboren in 1980, was ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Amsterdam. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. C.M. Peeperkorn.

De Hoge Raad concludeerde dat de bewezenverklaring, die stelde dat de verdachte op 8 februari 2005 te Amsterdam een creditcard en drie bankpassen voorhanden had, niet kon worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen. De rechtbank had vastgesteld dat de verdachte de aanmerkelijke kans had aanvaard dat de in de door hem gehuurde auto aangetroffen creditcard en bankpassen, op naam van een ander, door misdrijf verkregen waren. Echter, de Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaringen niet door de inhoud van enig bewijsmiddel werden geschraagd, waardoor de uitspraak niet voldeed aan de eisen van de wet.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering in strafzaken, vooral wanneer het gaat om het voorhanden hebben van persoonlijke en op naam gestelde goederen.

Uitspraak

24 maart 2009
Strafkamer
nr. 08/03110
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 24 mei 2007, nummer 22/003432-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Amsterdam, locatie Havenstraat" te Amsterdam.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.M. Peeperkorn, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
2.2. Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"1. subsidiair,
hij op 08 februari 2005 te Amsterdam een creditcard op naam van [benadeelde partij 1]/[A] voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van voornoemde creditcard wist dat het een door misdrijf verkregen, te weten door diefstal, goed betrof;
2. subsidiair,
hij op 08 februari 2005 te Amsterdam drie bankpassen voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van de bovengenoemde bankpassen wist dat het door misdrijf verkregen, te weten door diefstal, verkregen goederen betrof."
2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Ik ben namens de benadeelde, [A] B.V., gerechtigd tot het doen van aangifte. Tussen 1 februari 2005 te 17.30 uur en 2 februari 2005 te 08.15 uur is in het kantoor van [A], gevestigd aan de [a-straat 1] te [plaats], een inbraak gepleegd. Uit het kantoor is weggenomen een creditcard.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2], voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"Ik ben namens de benadeelde, [A] B.V., gerechtigd tot het doen van aangifte. Hierbij wil ik een aanvulling doen op de eerder gedane aangifte door [betrokkene 1]. Uit het kantoor is weggenomen een creditcard waardepapier nr. [001].
De benadeelde van de creditcard is genaamd is [benadeelde partij 1]."
c. een proces-verbaal van politie opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 3], voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3]:
"Ik ben namens de benadeelde [B] B.V. gemachtigd tot het doen van aangifte van diefstal op 7 februari 2005 uit het bedrijf van [B], gevestigd aan de [b-straat 1] te [plaats]. Er was ingebroken. Ik zag in kantoor 1-3 dat uit een lade onder een bureau twee bankpasjes verdwenen waren.
Deze pasjes zijn van de ABN AMRO en staan op naam van het bedrijf. In mijn eigen kanoor, kantoor [...], zag ik dat er een bankpasje uit een van de lade van mijn ladeblok verdwenen was. Dit bankpasje is van de ABN AMRO en staat op naam van het bedrijf."
d. een geschrift, te weten de goederenbijlage gevoegd bij proces-verbaal nr. PL0950/05-044848.
"Benadeelde: [B] B.V.
Bankpas
Merk: ABN AMRO
Nr. goedgemerk: [002]
Op naam van [B] B.V.
Bankpas
Merk: ABN AMRO
Nr. goedgemerk: [003]
Op naam van [B] B.V.
Bankpas
Merk: ABN AMRO
Nr. goedgemerk: [004]
Op naam van [B] B.V."
e. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Op 8 februari 2005 zagen wij over de rijbaan van de Sumatrastraat te Amsterdam een auto rijden van het type Golf met het kenteken [AA-00-BB]. In de auto zaten vier personen. Bij navraag bleek de auto op naam te staan van [C] B.V. Ter hoogte van de Smitstraat/Pretoriusstraat te Amsterdam hebben collega's de auto laten stoppen.
Ik, verbalisant [verbalisant 5], vroeg de bestuurder naar zijn naam. Hij gaf mij op te zijn genaamd:
[Betrokkene 4], geboren op [geboortedatum] 1976.
Ik, verbalisant [verbalisant 4], vroeg de man rechts achterin naar zijn naam. Hij gaf mij op te zijn genaamd:
[Verdachte], geboren op [geboortedatum] 1980.
Ik, verbalisant [verbalisant 4], heb de auto overgebracht naar het politiebureau Balistraat te Amsterdam.
De passagier die voorin zat gaf bij de voorgeleiding op te zijn genaamd:
[Betrokkene 5], geboren op [geboortedatum] 1972.
Wij hebben vervolgens een onderzoek ingesteld in de auto. Wij troffen vervolgens in een plastic tasje achter de bestuurderstoel onder meer de volgende goederen aan:
- 1 creditcard op naam van [benadeelde partij 1]/[A];
- banking cards ABN AMRO."
f. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 10 februari 2005 heb ik een onderzoek ingesteld naar de personenauto van het merk Volkswagen, type Golf, met het kenteken [AA-00-BB].
Bij navraag is gebleken dat de Volkswagen Golf met het kenteken [AA-00-BB] op naam staat van het autoverhuurbedrijf [C] B.V. te [plaats].
Bij telefonisch contact met het autoverhuurbedrijf [C] B.V. werd mij medegedeeld dat er vanaf 31 januari 2005 tot en met 6 februari 2005 een huurovereenkomst is aangegaan met [betrokkene 6], geboren op [geboortedatum] 1982."
g. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 6]:
"Ik woon samen met [verdachte] op het adres de [c-straat 1] te [plaats].
Ik heb een motorvoertuig met het kenteken [AA-00-BB] gehuurd bij het autobedrijf genaamd [C] B.V. te [plaats].
Ik wilde het motorvoertuig huren voor één dag. [Verdachte] vroeg mij of ik de auto langer wilde huren omdat hij nog met vrienden wilde uitgaan. Ik heb dit motorvoertuig gehuurd voor ongeveer zes dagen. Ik kan u verklaren dat de auto schoon was toen ik deze ging ophalen. Er lagen geen spullen in de auto. [Verdachte] heeft geen rijbewijs."
h. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 4]:
"Op 8 februari 2005, omstreeks 19.00 uur, zijn [verdachte], [betrokkene 5], [betrokkene 7] en ik met de auto van [verdachte] ergens naar toe te gaan om wat te eten. We besloten toen met de auto van [verdachte] te gaan. Dit is een Volkswagen Golf. Deze auto is niet van [verdachte] zelf. Ik weet dat [verdachte] regelmatig een auto huurt op naam van zijn vriendin omdat hij zelf geen rijbewijs heeft. Ik heb [verdachte] ongeveer een week geleden in deze auto gezien."
i. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Afgelopen dinsdagavond (naar het hof begrijpt: 8 februari 2005) zaten wij met zijn vieren in een auto. Dit was een Volkswagen Golf. Ik was met [betrokkene 4], [betrokkene 5] en [betrokkene 7]. [Betrokkene 4] zat achter het stuur. Die avond zijn wij door de politie aangehouden. Als mijn vriendin en ik een auto nodig hebben dan huren wij er een. Ik heb geen rijbewijs dus als ik de auto wil gebruiken dan bel ik vrienden en die rijden er dan in.
Op 1 februari 2005 heb ik in de Volkswagen Golf gereden."
2.4. Het Hof heeft voorts nog het volgende overwogen:
"Nadere bewijsoverweging
Het is een feit van algemene bekendheid dat creditcards en bankpassen hoogst persoonlijk, uitdrukkelijk op naam gesteld, bezit zijn. De verdachte heeft aldus willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de zich in de door hem - via zijn vriendin met wie hij samenwoonde - gehuurde en door hem gebruikte auto bevindende creditcard en bankpassen, op naam van een ander staand, door misdrijf verkregen goederen betroffen, zodat de verdachte geacht wordt bij het voorhanden krijgen van deze goederen geweten te hebben dat het door enig misdrijf verkregen goederen betrof."
2.5. Aangezien deze bewezenverklaringen, voor zover behelzende dat de verdachte een creditcard op naam van [benadeelde partij 1]/[A] respectievelijk drie bankpassen voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat het door diefstal verkregen goederen betrof, niet door de inhoud van enig bewijsmiddel wordt geschraagd, is de uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 24 maart 2009.