ECLI:NL:HR:2009:BH2592

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
43892
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Baatbelasting en de gevolgen van overschrijding van het maximum in het bekostigingsbesluit

In deze zaak gaat het om de baatbelasting die aan belanghebbende, X B.V., is opgelegd door de gemeente Hilversum voor onroerende zaken gelegen aan de Kerkstraat en 's-Gravelandseweg. De gemeente had een bekostigingsbesluit genomen waarin de kosten voor herinrichting van de Groest/Kerkstraat e.o. op ƒ 9 miljoen waren geraamd, waarvan 85% op de genothebbenden van de gebate percelen zou worden verhaald. Na bezwaar tegen de aanslagen, heeft het Gerechtshof te Amsterdam de aanslagen gedeeltelijk vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Dit hof heeft de aanslagen opnieuw beoordeeld en verminderd, maar belanghebbende ging in cassatie tegen deze uitspraak.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 13 februari 2009 geoordeeld dat de overschrijding van het totaal van de door middel van de baatbelasting te verhalen lasten, zoals vastgesteld in het bekostigingsbesluit, niet leidt tot de onverbindendheid van de gehele baatbelastingverordening. De Hoge Raad verduidelijkt dat alleen het tarief in de verordening onverbindend is voor zover het het in het bekostigingsbesluit gestelde maximum overschrijdt. Dit betekent dat de gemeente Hilversum de verordening kan handhaven, maar dat het tarief moet worden aangepast aan het maximaal te verhalen bedrag. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Hof in stand blijft.

De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van baatbelastingverordeningen en de rechtszekerheid voor belastingplichtigen. Het benadrukt dat overschrijding van het maximum in het bekostigingsbesluit niet automatisch leidt tot de nietigheid van de verordening, maar dat er een zorgvuldige afweging moet plaatsvinden van de te verhalen lasten en de tarieven die daarvoor gelden.

Uitspraak

Nr. 43.892
13 februari 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 januari 2007, nr. BK-05/00611, betreffende na te melden aanslagen in de baatbelasting van de gemeente Hilversum.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende zijn ter zake van het genot krachtens eigendom van de onroerende zaken Kerkstraat 0001 tot en met 0006 en 's-Gravelandseweg 0007B te Hilversum aanslagen in de baatbelasting Groest/Kerkstraat e.o. van de gemeente Hilversum opgelegd, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het hoofd van de afdeling belastingen van de gemeente Hilversum (hierna: het Hoofd) zijn gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak vernietigd, de aanslag inzake 's-Gravelandseweg 0007B verminderd en de aanslag inzake Kerkstraat 0001 tot en met 0005 gehandhaafd.
2. Het eerste geding in cassatie
De uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 16 september 2005, nr. 38815, BNB 2005/343 vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van het Hoofd vernietigd en de aanslagen verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
3. Het tweede geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.
4. Beoordeling van het middel
4.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
4.1.1. Bij besluit van 10 december 1992 (hierna: het Bekostigingsbesluit) heeft de raad van de gemeente Hilversum de kosten verbonden aan het treffen van voorzieningen voor de herinrichting van de Groest/Kerkstraat e.o. geraamd op ƒ 9 mln. Bij dat besluit is besloten die kosten voor 85 percent te verhalen op de genothebbenden van de gebate percelen.
4.1.2. Op 9 oktober 1996 heeft de raad van de gemeente Hilversum de "Verordening Baatbelasting Groest/Kerkstraat e.o." (hierna: de Verordening) vastgesteld. Artikel 5 van de Verordening luidt:
"Belastingtarief.
De belasting bedraagt:
1. voor elke vierkante meter van de heffingsmaatstaf zoals bedoeld in artikel 4, tweede lid: ƒ 50,30
2. voor elke strekkende meter van de heffingsmaatstaf zoals bedoeld in artikel 4, derde lid: ƒ 1.618,67".
4.1.3. De werkelijke kosten van de voorzieningen waren door de gemeente nader bepaald op ƒ 9.182.069. De opbrengst van de baatbelasting Groest/Kerkstraat e.o. bedroeg ƒ 7.340.659.
4.2. Het Hof heeft geoordeeld dat in het onder 4.1.3 bedoelde bedrag van ƒ 9.182.069 kosten zijn begrepen die niet via de baatbelasting mogen worden verhaald, dat - na aftrek van die kosten - een bedrag resteert van ƒ 7.526.100 en dat daarvan ingevolge het Bekostigingsbesluit ten hoogste 85 percent, te weten ƒ 6.397.185, via de baatbelasting kan worden verhaald. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat de opbrengst van de baatbelasting dit maximaal verhaalbare bedrag met ƒ 943.474 heeft overschreden. Daarin heeft het Hof aanleiding gezien de in artikel 5 van de Verordening opgenomen bedragen te verlagen tot op 6.397.185/7.340.659 gedeelten daarvan. Op basis van dat aldus verlaagde tarief heeft het Hof de aan belanghebbende opgelegde aanslag nader verminderd tot ƒ 57.223.
4.3. Onderdeel 4 van het middel betoogt onder verwijzing naar hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in onderdeel 4.2.8 van het verwijzingsarrest, dat het Hof de Verordening onverbindend had moeten verklaren omdat de opbrengst van de baatbelasting (ƒ 7.340.659) het volgens het Bekostigingsbesluit maximaal te verhalen bedrag (ƒ 6.397.185) overtrof.
4.4. Indien het ingevolge een verordening op de baatbelasting geheven bedrag hoger is dan het totaal van de door middel van een baatbelasting te verhalen lasten dat is vastgesteld in het bekostigingsbesluit, brengt die overschrijding niet mee dat de baatbelastingverordening in haar geheel onverbindend is, maar slechts dat het in die verordening opgenomen tarief onverbindend is voor zover daardoor het in het bekostigingsbesluit gestelde maximum wordt overschreden. Aan overschrijding van dat maximum dienen immers geen verdergaande rechtsgevolgen te worden verbonden dan nodig is om de in het bekostigingsbesluit gelegen waarborg tot zijn recht te doen komen (vgl. HR 27 juni 2003, nr. 36909, BNB 2003/298, HR 3 oktober 2003, nr. 38259, BNB 2003/343 en HR 22 september 2006, nr. 40509, BNB 2006/333). Die regel ziet niet alleen op gevallen waarin dat maximum in het bekostigingsbesluit is vastgesteld op een bepaald bedrag, maar geldt ook als dat maximum is uitgedrukt in een percentage van de kosten van de te treffen voorzieningen.
4.5. In onderdeel 4.2.8 van het verwijzingsarrest is - voor het geval na verwijzing zou komen vast te staan dat de gemeente te veel kosten heeft aangemerkt als aan de voorzieningen verbonden lasten - opgemerkt dat indien onverkorte toepassing van de Verordening zou leiden tot heffing van een hoger bedrag aan baatbelasting dan het ingevolge het Bekostigingsbesluit te verhalen bedrag, aan de Verordening verbindende kracht moet worden ontzegd. Deze overweging dient in het licht van de hiervoor vermelde rechtspraak aldus te worden opgevat dat het in de Verordening opgenomen tarief onverbindend is voor zover het bedoelde maximum daardoor wordt overtroffen. Het Hof heeft daarom terecht slechts de bepaling inzake het tarief van de Verordening onverbindend geacht en dat tarief aangepast aan de hand van het bedrag dat volgens het Bekostigingsbesluit (ten hoogste) kon worden geheven. Onderdeel 4 van het middel, dat uitgaat van een andere rechtsopvatting, faalt derhalve.
4.6. De overige onderdelen van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die onderdelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2009.