ECLI:NL:HR:2009:BH9156

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11073
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Hammerstein
  • O. de Savornin Lohman
  • W.D.H. Asser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen kantonrechtersvonnis inzake huurovereenkomst en stookkosten

In deze zaak heeft Aegon Woningen B.V. [eiseres] gedagvaard voor de kantonrechter te 's-Gravenhage, waarbij Aegon vorderde dat [eiseres] zou worden veroordeeld tot betaling van stook- en servicekosten over de periode van 1 juli 2001 tot 1 juli 2004, vermeerderd met vertragingsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft op 5 april 2007 [eiseres] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.472,29, te vermeerderen met de contractueel bedongen rente. Tegen dit vonnis heeft [eiseres] cassatie ingesteld, waarbij de cassatiedagvaarding aan het arrest is gehecht. Aegon heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekte tot vernietiging en verwijzing. De Hoge Raad heeft echter het beroep van [eiseres] verworpen en haar in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, tot op deze uitspraak aan de zijde van Aegon begroot op € 322,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

De Hoge Raad heeft in zijn oordeel de motiveringsplicht van de kantonrechter onder de loep genomen, met name in het licht van artikel 230 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De klachten van [eiseres] over de motivering van het vonnis zijn door de Hoge Raad als ongegrond beoordeeld. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de kantonrechter voldoende feitelijke gronden heeft vermeld in zijn vonnis en dat de klachten van [eiseres] niet aan de eisen voldoen die aan een cassatiemiddel worden gesteld. De Hoge Raad heeft de zaak afgesloten met de beslissing dat het beroep wordt verworpen.

Uitspraak

10 juli 2009
Eerste Kamer
07/11073
EV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. G.S.A.J. Koot-Kuis,
t e g e n
AEGON WONINGEN B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. D. Rijpma.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en Aegon.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aegon heeft bij exploot van 27 november 2006 [eiseres] gedagvaard voor de kantonrechter te 's-Gravenhage en gevorderd, kort gezegd, op grond van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst [eiseres] te veroordelen om aan Aegon te betalen stook- en servicekosten over de periode 1 juli 2001 tot 1 juli 2004, te vermeerderen met de vertragingsrente en buitengerechtelijke incassokosten.
[Eiseres] heeft de vordering bestreden.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 5 april 2007 [eiseres] veroordeeld om aan Aegon te betalen een bedrag van € 1.472,29, te vermeerderen met de contractueel bedongen rente.
Het vonnis van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de kantonrechter heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Aegon heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor Aegon mede door mr. R.L. Bakels, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot vernietiging en verwijzing.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 In deze zaak vordert Aegon van [eiseres] op grond van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst, krachtens welke [eiseres] de door haar bewoonde woning van Aegon huurt, betaling van stook- en servicekosten over de periode van 1 juli 2001 tot 1 juli 2004.
3.2 Middel 1 klaagt kennelijk over schending door de kantonrechter van zijn in art. 230 lid 1, aanhef en onder e, Rv. neergelegde verplichting om in zijn vonnis de feitelijke gronden van zijn beslissing te vermelden. Een dergelijke klacht valt onder art. 80 lid 1, aanhef en onder a, RO (vgl. HR 9 juni 2006, nr. C05/082, NJ 2006, 327). Het middel kan echter niet tot cassatie leiden. Voorzover het klaagt dat de kantonrechter "onvoldoende heeft aangegeven" van welke feiten hij is uitgegaan en zijn vonnis daarom niet de feitelijke gronden inhoudt waarop het berust, mist het feitelijke grondslag, aangezien het vonnis die gronden wel degelijk bevat. Voor het overige voldoet het middel niet aan de daaraan te stellen eisen, nu het nalaat duidelijk te maken welke feiten de kantonrechter, met het oog op de aan de motivering van zijn beslissing te stellen eisen, ten onrechte onvermeld heeft gelaten.
3.3 Middel 2 faalt. De in het middel onder 5 geciteerde passage in de conclusie van antwoord in eerste aanleg, luidende: "Dus ik kan met niet voorstellen dat ik zóveel extra kosten moet betalen. Na al die jaren nog met zo'n rekening komen, wie controleert dat, wie kàn dat nog controleren", heeft de kantonrechter kennelijk niet als een voldoende gemotiveerde betwisting van de hoogte en samenstelling van het gevorderde geoordeeld. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk.
3.4.1 Middel 3 klaagt in de eerste plaats dat het oordeel van de kantonrechter in rov. 3 dat in dit geval van verjaring geen sprake is, onbegrijpelijk is in het licht van het in rov. 2 weergegeven verweer van [eiseres] dat zij veel later dan gebruikelijk met de nu gefactureerde afrekeningen is geconfronteerd. In dat verweer ligt volgens het middel besloten een beroep op het bepaalde in art. 7:259 lid 2 met betrekking tot de termijn waarbinnen de verhuurder de huurder de servicekosten in rekening had dienen te brengen. Door op dit laatste niet in te gaan heeft de kantonrechter zijn vonnis onvoldoende gemotiveerd.
3.4.2 Kennelijk heeft de kantonrechter het verweer van [eiseres] niet aldus opgevat dat zij (mede) een beroep deed op art. 7:259 lid 2. Onbegrijpelijk is dat niet. De klacht faalt dan ook.
3.4.3 Voorts is volgens het middel in het licht van art. 7:260 lid 2 onbegrijpelijk dat de kantonrechter in rov. 3 mede op grond van de omstandigheid dat [eiseres] het advies van de huurdersvereniging om zich de huurcommissie te wenden niet heeft opgevolgd, heeft geoordeeld dat het verweer van [eiseres] niet kan slagen en toewijzing van de vordering van Aegon moet volgen. Dit laatste is tevens volgens het middel onbegrijpelijk in het licht van art. 51 Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte.
3.4.4 Deze klachten kunnen niet worden beoordeeld zonder daarin de juistheid van de rechtsopvattingen van de kantonrechter ter zake van die wetsbepalingen te betrekken, hetgeen valt buiten de door art. 80 lid 1 RO getrokken grenzen van de taak van de cassatierechter in deze zaken.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Aegon begroot op € 322,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 10 juli 2009.