ECLI:NL:HR:2009:BI3437

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/03412
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van alimentatieverplichting na scheiding en de gevolgen van inkomenswijzigingen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen voormalige echtelieden over de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw na hun scheiding. De man heeft op 1 december 2006 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank 's-Gravenhage, waarin hij verzocht om beëindiging van de alimentatieverplichting per 6 maart 2007, of in ieder geval om een verlaging van het alimentatiebedrag. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd en een zelfstandig verzoek ingediend tot verlenging van de alimentatie met 9,5 jaar. De rechtbank heeft op 19 juni 2007 de alimentatieverplichting van de man beëindigd per 6 maart 2009, met de bepaling dat er geen verdere verlenging mogelijk was.

De vrouw heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 18 juni 2008 de beschikking van de rechtbank heeft vernietigd en de alimentatieverplichting van de man per 5 maart 2007 heeft beëindigd. De vrouw hoefde geen teveel betaalde alimentatie terug te betalen. Tegen deze beschikking heeft de vrouw cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de beschikking van het hof vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling.

De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof dat de vermindering van het inkomen van de vrouw met € 90,-- per maand als een geringe terugval kan worden beschouwd, onbegrijpelijk is zonder nadere motivering. Dit oordeel is in strijd met de omstandigheden van het geval, waarbij het gaat om een laag inkomen. De Hoge Raad heeft de beschikking van het gerechtshof vernietigd en het geding terugverwezen voor verdere beoordeling.

Uitspraak

11 september 2009
Eerste Kamer
08/03412
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. K.T.B. Salomons,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 1 december 2006 ter griffie van de rechtbank 's-Gravenhage ingediend verzoekschrift heeft de man zich gewend tot die rechtbank en verzocht, kort gezegd, primair de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw te beëindigen per 6 maart 2007, dan wel een dusdanig tijdstip als door de rechtbank te bepalen, subsidiair de door de man ten behoeve van het levensonderhoud van de vrouw verschuldigde bijdrage met ingang van 6 maart 2007 te verminderen tot € 246,29 per maand, dan wel een dusdanig bedrag en met ingang van een dusdanige datum als door de rechtbank te bepalen.
De vrouw heeft het verzoek bestreden en een zelfstandig verzoek ingediend onder meer tot verlenging van de alimentatie met een termijn van 9,5 jaar.
De rechtbank heeft bij beschikking van 19 juni 2007 de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw met ingang van 6 maart 2009 beëindigd en bepaald dat na ommekomst van deze termijn geen verdere verlenging mogelijk is.
Tegen deze beschikking heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. De man heeft incidenteel appel ingesteld.
Bij beschikking van 18 juni 2008 heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en, in zoverre opnieuw beschikkende, de alimentatieverplichting van de man beëindigd per 5 maart 2007, met de bepaling dat de vrouw de eventueel door de man aan haar teveel betaalde alimentatie niet aan hem hoeft terug te betalen.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking.
De advocaat van de man heeft op 8 mei 2009 schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Partijen zijn op 11 juni 1980 met elkaar gehuwd. Het huwelijk is op 5 maart 1992 ontbonden door inschrijving van het echtscheidingsvonnis in de registers van de burgerlijke stand. De in het echtscheidingsvonnis opgenomen veroordeling van de man tot betaling van een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw is op 5 maart 1992 van kracht geworden.
3.2 De man heeft de rechtbank verzocht, voor zover thans van belang, zijn alimentatieverplichting te beëindigen met ingang van 6 maart 2007. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat hij op deze datum gedurende vijftien jaren alimentatie heeft betaald, zodat hij ingevolge art. II lid 2 WLA beëindiging van zijn alimentatieplicht kan verzoeken. De rechtbank heeft het verzoek in zoverre gehonoreerd dat de alimentatieplicht zou eindigen per 6 maart 2009. Het hof heeft de alimentatieplicht beëindigd per 5 maart 2007 en heeft daartoe, samengevat, het volgende overwogen.
Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw een inkomen uit arbeid geniet van ongeveer € 200,-- netto per maand en alimentatie ontvangt van de man die neerkomt op € 756,-- netto per maand, zodat de vrouw een inkomen heeft van totaal € 956,-- netto per maand. Het hof acht het aannemelijk dat beëindiging van de alimentatie ertoe leidt dat de vrouw voorlopig aangewezen zal zijn op een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand, die € 866,-- netto per maand bedraagt, inclusief vakantiegeld. Beëindiging van de alimentatie zal derhalve leiden tot een inkomensterugval van € 956,-- netto per maand naar € 866,-- netto per maand, hetgeen, aldus het hof, "slechts een geringe terugval in inkomen" is. (rov. 10-12).
3.3 Het oordeel van het hof dat vermindering van het inkomen van de vrouw met € 90,-- per maand is te beschouwen als een geringe terugval, is, in aanmerking genomen dat het hier gaat om een gering inkomen als door het hof bedoeld, zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk. De hierop gerichte klachten van het middel slagen derhalve. De overige klachten behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 juni 2008;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 11 september 2009.