ECLI:NL:HR:2009:BI4326

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11761
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over erfdienstbaarheid en verjaringseisen

In deze zaak hebben [eiser 1] en [eiser 2], beiden wonende te [woonplaats], cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een geschil over een erfdienstbaarheid die door [eiser] c.s. werd ingeroepen tegen [verweerder], eveneens wonende te [woonplaats]. De rechtbank Amsterdam had in een eerdere uitspraak bepaald dat de erfdienstbaarheid van kracht was en dat [eiser] c.s. het recht hadden om hun voertuigen in en uit hun loods te rijden via het perceel van [verweerder]. Dit vonnis werd echter door het hof in hoger beroep vernietigd, waarbij het hof oordeelde dat de vordering van [eiser] c.s. niet-ontvankelijk was en de eerdere vonnissen van de rechtbank vernietigde.

Tegen deze beslissing hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van [eiser] c.s. niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling met zich meebrachten, en verwees naar artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en [eiser] c.s. veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [verweerder] zijn begroot op een totaal van € 371,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Deze uitspraak benadrukt de eisen die aan verjaring worden gesteld en de noodzaak van onafgebroken bezit voor het verkrijgen van een erfdienstbaarheid. De Hoge Raad heeft hiermee de eerdere uitspraken van de lagere rechters bevestigd en de rechtszekerheid in het goederenrecht versterkt.

Uitspraak

4 september 2009
Eerste Kamer
07/11761
RM/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
2. [Eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. A. Vijftigschild, thans mr. P. Garretsen,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiser] c.s. hebben bij exploot van 22 april 2003 [verweerder] gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam en, na wijziging van eis, gevorderd, kort gezegd, een verklaring voor recht dat de in de inleidende dagvaarding genoemde erfdienstbaarheid onverminderd van kracht is met bepaling dat zij de erfdienstbaarheid mogen inschrijven in de daartoe bestemde registers en dat zij de dam c.q. het erf van [verweerder] in die zin mogen gebruiken dat zij met hun voertuigen hun loods kunnen in- of uitdraaien en dat [verweerder] [eiser] c.s. daarin op straffe van een dwangsom niet mag belemmeren.
[Verweerder] heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft na een tussenvonnis van 30 juli 2003, waarbij een comparitie van partijen in combinatie met een plaatsopneming is gelast, en een tussenvonnis van 27 oktober 2004, waarbij [eiser] c.s. tot bewijs zijn toegelaten, bij eindvonnis van 13 juli 2005 bepaald dat (1) [eiser] c.s. de erfdienstbaarheid weer - letterlijk - in de daartoe bestemde registers mogen laten opnemen (2) de erfdienstbaarheid aan [eiser] c.s. het recht geeft om het perceel van [verweerder] zodanig te gebruiken dat zij met auto's het eerste gedeelte van hun loods kunnen in- en uitdraaien. De rechtbank heeft voorts [verweerder] veroordeeld tot verwijdering van de huidige schutting binnen drie weken na het eindvonnis en tot het daarna verlenen van hun medewerking aan het gebruik door [eiser] c.s. van voornoemd recht, op straffe van een dwangsom. Het meer of anders gevorderde heeft de rechtbank afgewezen.
Tegen de vonnissen van de rechtbank heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. [Eiser] c.s. hebben incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 8 februari 2007 heeft het hof, in het principaal en in het incidenteel hoger beroep, het beroep tegen het vonnis van 30 juli 2003 niet-ontvankelijk verklaard, het bestreden tussenvonnis van 27 oktober 2004 vernietigd en het bestreden eindvonnis van 13 juli 2005 vernietigd, voorzover het luidt:
"bepaalt dat de erfdienstbaarheid aan [eiser] c.s. het recht geeft om het perceel van [verweerder] zodanig te gebruiken dat zij met auto's het eerste gedeelte van hun loods kunnen in- en uitdraaien;
- veroordeelt [verweerder] tot verwijdering van de huidige schutting binnen drie weken na dit vonnis en tot het daarna verlenen van hun medewerking aan het gebruik door [eiser] c.s. van voornoemd recht, op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag of per keer dat [verweerder] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 50.000,--;
- veroordeelt [verweerder] tot betaling van de kosten in het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] c.s. begroot op € 302,36 aan verschotten en € 2.260,-- aan salaris procureur;"
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 371,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 4 september 2009.