ECLI:NL:HR:2009:BI4326
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over erfdienstbaarheid en verjaringseisen
In deze zaak hebben [eiser 1] en [eiser 2], beiden wonende te [woonplaats], cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een geschil over een erfdienstbaarheid die door [eiser] c.s. werd ingeroepen tegen [verweerder], eveneens wonende te [woonplaats]. De rechtbank Amsterdam had in een eerdere uitspraak bepaald dat de erfdienstbaarheid van kracht was en dat [eiser] c.s. het recht hadden om hun voertuigen in en uit hun loods te rijden via het perceel van [verweerder]. Dit vonnis werd echter door het hof in hoger beroep vernietigd, waarbij het hof oordeelde dat de vordering van [eiser] c.s. niet-ontvankelijk was en de eerdere vonnissen van de rechtbank vernietigde.
Tegen deze beslissing hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van [eiser] c.s. niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling met zich meebrachten, en verwees naar artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en [eiser] c.s. veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [verweerder] zijn begroot op een totaal van € 371,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Deze uitspraak benadrukt de eisen die aan verjaring worden gesteld en de noodzaak van onafgebroken bezit voor het verkrijgen van een erfdienstbaarheid. De Hoge Raad heeft hiermee de eerdere uitspraken van de lagere rechters bevestigd en de rechtszekerheid in het goederenrecht versterkt.