ECLI:NL:HR:2009:BI4688
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de strafoplegging in een cassatieprocedure betreffende de Opiumwet
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het telen van hennepplanten in de periode van 1 augustus 2003 tot en met 2 maart 2004. Het Hof had een straf opgelegd, maar de Hoge Raad oordeelde dat de motivering van de strafoplegging ontoereikend was. De Hoge Raad stelde vast dat het Hof had meegewogen dat de verdachte na het bewezenverklaarde feit opnieuw had gehandeld in strijd met de Opiumwet, maar dat het Uittreksel Justitiële Documentatie waar het Hof naar verwees, geen onherroepelijke veroordeling voor deze latere feiten bevatte. Hierdoor was de conclusie van het Hof niet zonder meer begrijpelijk en was de strafoplegging onvoldoende gemotiveerd.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam, zodat de zaak opnieuw kon worden berecht en afgedaan op het bestaande hoger beroep. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering van strafopleggingen, vooral wanneer eerdere veroordelingen van de verdachte in overweging worden genomen.
De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de noodzaak onderstreept om bij het opleggen van straffen rekening te houden met de juridische status van eerdere veroordelingen en de noodzaak van een duidelijke en begrijpelijke motivering van de straf.