ECLI:NL:HR:2009:BI4688

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/10873
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de strafoplegging in een cassatieprocedure betreffende de Opiumwet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het telen van hennepplanten in de periode van 1 augustus 2003 tot en met 2 maart 2004. Het Hof had een straf opgelegd, maar de Hoge Raad oordeelde dat de motivering van de strafoplegging ontoereikend was. De Hoge Raad stelde vast dat het Hof had meegewogen dat de verdachte na het bewezenverklaarde feit opnieuw had gehandeld in strijd met de Opiumwet, maar dat het Uittreksel Justitiële Documentatie waar het Hof naar verwees, geen onherroepelijke veroordeling voor deze latere feiten bevatte. Hierdoor was de conclusie van het Hof niet zonder meer begrijpelijk en was de strafoplegging onvoldoende gemotiveerd.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam, zodat de zaak opnieuw kon worden berecht en afgedaan op het bestaande hoger beroep. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering van strafopleggingen, vooral wanneer eerdere veroordelingen van de verdachte in overweging worden genomen.

De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de noodzaak onderstreept om bij het opleggen van straffen rekening te houden met de juridische status van eerdere veroordelingen en de noodzaak van een duidelijke en begrijpelijke motivering van de straf.

Uitspraak

7 juli 2009
Strafkamer
Nr. 07/10873
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 juli 2007, nummer 23/003644-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. M.J.C. Zuurbier, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep te worden afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof de opgelegde straf ontoereikend heeft gemotiveerd, nu het Hof heeft meegewogen dat de verdachte blijkens een Uittreksel Justitiële Documentatie van 2 mei 2007 na het bewezenverklaarde feit opnieuw heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet, terwijl dit uittreksel niet inhoudt dat de verdachte voor zodanige later gepleegde feiten onherroepelijk is veroordeeld.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 augustus 2003 tot en met 2 maart 2004 te Broek in Waterland, gemeente Waterland, tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt in een pand aan de [a-straat], telkens een hoeveelheid van 1664 hennepplanten."
2.3. Het Hof heeft ter motivering van de opgelegde straf het volgende overwogen:
"Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich met zijn mededader(s) schuldig gemaakt aan het telen van een grote hoeveelheid hennepplanten. Hennep is een voor de gezondheid schadelijke stof. De geteelde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn voor verdere verspreiding en handel. De handel in softdrugs bevordert vaak allerlei maatschappelijk onwenselijke neveneffecten. De verdachte heeft slechts gehandeld met het oog op financieel gewin.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 2 mei 2007 is de verdachte eerder voor soortgelijke delicten veroordeeld, uit ditzelfde uittreksel blijkt ook dat verdachte na dit feit opnieuw heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet. Het hof is dan ook van oordeel dat het noodzakelijk is dat de verdachte er in de toekomst van wordt weerhouden om strafbare feiten te plegen en acht, alles afwegende, een (voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Naast deze gevangenisstraf acht het hof, gezien de ernst van het feit een taakstraf op zijn plaats."
2.4. De vaststelling van het Hof "dat de verdachte na dit feit opnieuw heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet" is niet zonder meer begrijpelijk. Het door het Hof genoemde Uittreksel Justitiële Documentatie houdt geen onherroepelijke veroordeling in ter zake van een na de in deze zaak bewezenverklaarde periode gepleegde overtreding van de Opiumwet. De strafoplegging is daarom ontoereikend gemotiveerd.
2.5. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 7 juli 2009.