ECLI:NL:HR:2009:BI7087
Hoge Raad
- Cassatie
- J.P. Balkema
- J.W. Ilsink
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de klager in verband met termijnoverschrijding
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 september 2009 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de klager, die geen bekende woon- of verblijfplaats had. Het beroep was ingesteld tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam van 29 mei 2007, waarbij het klaagschrift was ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De klager had een schriftuur ingediend, maar de Advocaat-Generaal Knigge concludeerde dat de klager niet-ontvankelijk moest worden verklaard in het cassatieberoep.
De Hoge Raad beoordeelde de ontvankelijkheid van het beroep en constateerde dat de aanzegging, zoals bedoeld in artikel 447, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, op 12 februari 2008 rechtsgeldig aan de klager was uitgereikt. De raadsman van de klager, mr. H.J. Borghuis, had op 28 maart 2008 een kopie van een cassatieschriftuur naar de Hoge Raad gestuurd, maar de Hoge Raad had deze stukken niet ontvangen. De raadsman verzocht de Hoge Raad om de schriftuur toe te laten en de zaak alsnog in behandeling te nemen.
De Hoge Raad oordeelde dat de termijn van een maand, zoals vermeld in het vijfde lid van artikel 447 Sv, begon op het moment dat de aanzegging aan de klager was betekend. De klager was verplicht om binnen deze termijn door een raadsman een schriftuur met middelen van cassatie in te dienen. De Hoge Raad benadrukte dat de raadsman ervoor moest zorgen dat de schriftuur tijdig bij de Hoge Raad aankwam, en dat het risico van niet-tijdige indiening voor rekening van de raadsman kwam. De argumenten van mr. Borghuis werden niet als bijzondere omstandigheden erkend.
Aangezien de klager niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur had ingediend, werd vastgesteld dat niet was voldaan aan het voorschrift van artikel 447, vijfde lid, Sv. De Hoge Raad verklaarde de klager daarom niet-ontvankelijk in het cassatieberoep. Deze beschikking werd gegeven door de raadsheer J.P. Balkema als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en M.A. Loth, in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.