ECLI:NL:HR:2009:BI8496
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over ongerechtvaardigde verrijking en eigendomsoverdracht
In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], op 22 mei 2000 [betrokkene 1] gedagvaard voor de rechtbank Rotterdam. Eiser vorderde primair de eigendomsoverdracht van de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] tegen een koopprijs van ƒ 210.000,-- op basis van een koopoptie. Subsidiair vorderde hij betaling van ƒ 258.297,28 wegens niet-nakoming van de koopoptie, onverschuldigde betaling, dan wel ongerechtvaardigde verrijking. De rechtbank heeft na een tussenvonnis van 30 augustus 2001, waarbij [betrokkene 1] werd opgedragen bewijs te leveren, bij eindvonnis van 21 januari 2004 de primaire vordering toegewezen. Hiertegen heeft [betrokkene 1] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Tijdens de appelprocedure is [betrokkene 1] overleden, waarna de procedure op naam van haar erfgenamen is voortgezet. Het hof heeft bij tussenarrest van 22 juni 2006 een bewijsopdracht aan eiser gegeven en bij eindarrest van 28 februari 2008 de vonnissen waarvan beroep vernietigd en de vorderingen van eiser afgewezen. Eiser heeft cassatie ingesteld tegen dit arrest. De gezamenlijke erven van [betrokkene 1] hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt eiser in de kosten van het geding in cassatie, begroot op € 2.931,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.