ECLI:NL:HR:2009:BI8499

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/13594
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangbevel en last onder dwangsom door Edelchemie Panheel B.V. tegen Provincie Limburg

In deze zaak heeft Edelchemie Panheel B.V. verzet aangetekend tegen twee dwangbevelen die door de Provincie Limburg waren opgelegd. De eerste dwangbevel, gedateerd 23 januari 2004, werd aan Edelchemie betekend op 27 januari 2004, en de tweede, gedateerd 17 december 2004, op 23 december 2004. Edelchemie vorderde bij de rechtbank Maastricht dat het verzet tegen deze dwangbevelen gegrond zou worden verklaard en dat de dwangbevelen buiten effect zouden worden gesteld. De rechtbank heeft beide zaken gezamenlijk behandeld en op 9 november 2005 uitspraak gedaan. In de zaak met zaaknummer 89997 verklaarde de rechtbank het verzet gegrond voor zover het dwangbevel het bedrag aan in te vorderen dwangsommen van € 352.324,02 te boven ging, en stelde het dwangbevel in zoverre buiten effect. In de andere zaak, met zaaknummer 99249, werd het verzet ongegrond verklaard.

Edelchemie ging in hoger beroep bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 17 juli 2007 het vonnis van de rechtbank bekrachtigde. Tegen dit arrest heeft Edelchemie cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder had geoordeeld dat de last onder dwangsom niet in een redelijke verhouding stond tot de zwaarte van het gelaedeerde belang. De Hoge Raad oordeelde dat de dwangsommen waren verbeurd, omdat de overtredingen niet binnen de gestelde termijn waren beëindigd. De Hoge Raad verwierp het beroep van Edelchemie en veroordeelde haar in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Provincie Limburg werden begroot op € 371,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Uitspraak

25 september 2009
Eerste Kamer
07/13594
RM/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
EDELCHEMIE PANHEEL B.V.,
gevestigd te Heel,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J.A.M.A. Sluysmans,
t e g e n
de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE LIMBURG,
zetelende te Maastricht,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Edelchemie en de Provincie.
1. Het geding in feitelijke instanties
Edelchemie heeft bij exploot van 29 januari 2004 de Provincie gedagvaard voor de rechtbank Maastricht en gevorderd, kort gezegd, dat de rechtbank haar verzet tegen het dwangbevel van 23 januari 2004, dat op 27 januari 2004 aan Edelchemie is betekend, gegrond zal verklaren en het dwangbevel buiten effect zal stellen.
Voorts heeft Edelchemie bij exploot van 24 januari 2005 de Provincie gedagvaard voor de rechtbank Maastricht en gevorderd, kort gezegd, dat de rechtbank haar verzet tegen het dwangbevel van 17 december 2004, dat op 23 december 2004 aan Edelchemie is betekend, gegrond zal verklaren en het dwangbevel buiten effect zal stellen.
De Provincie heeft beide vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft beide zaken gezamenlijk behandeld. Bij vonnis van 9 november 2005 heeft de rechtbank in de zaak met zaaknummer 89997, ingeleid bij exploot van 29 januari 2004, het verzet gegrond verklaard voor zover het dwangbevel het bedrag aan in te vorderen dwangsommen van € 352.324,02 te boven gaat, en het dwangbevel in zoverre buiten effect gesteld; voor het overige heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard. In de zaak met zaaknummer 99249 heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard.
Tegen dit vonnis heeft Edelchemie hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De Provincie heeft het hoger beroep bij memorie van antwoord bestreden en bij incidentele conclusie de opheffing verzocht van de door het verzet ingetreden schorsing van de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen.
Bij arrest van 17 juli 2007 heeft het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd en het verzoek in het incident afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Edelchemie beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Provincie heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de Provincie mede door mr. L. Kelkensberg, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van het volgende.
(i) Bij besluit van 19 november 2002 hebben Gedeputeerde Staten van de Provincie (hierna: GS) aan Edelchemie lasten onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van de haar krachtens de Wet milieubeheer verleende revisievergunning voor een inrichting voor het bewaren, bewerken en verwerken van (gevaarlijke) afvalstoffen te Heel. Het besluit houdt onder meer in dat geen dwangsommen worden verbeurd indien de overtredingen binnen negen maanden na inwerkingtreding van het besluit zijn beëindigd.
(ii) Het door Edelchemie tegen dit besluit gemaakte bezwaar is door GS bij besluit van 19 augustus 2003 ongegrond verklaard. Edelchemie heeft tegen laatstgenoemd besluit beroep ingesteld bij de Raad van State.
(iii) Op 9 december 2003 hebben GS een nieuw, gewijzigd besluit genomen.
(iv) Bij besluit van 9 maart 2004 hebben GS het besluit van 19 november 2002 wederom gewijzigd. Het besluit van 9 maart 2004 houdt onder meer het volgende in.
"(...) Gelet op het oordeel van de Voorzitter dat het dwangsombedrag in vergelijking met de overgebleven overtredingen van de last onder 1 verkeerd is vastgesteld, nemen wij (...) een nieuw besluit en wijzigen wij de last onder 1 als verwoord in ons dwangsombesluit d.d. 19 november 2002 (...).
Ons besluit (...) wordt dan ook aangepast op basis van bovenstaande berekening met dien verstande dat daar waar in de last staat vermeld "dat voorzover deze overtreding niet binnen de hiervoor genoemde termijn is beëindigd" opgemerkt moet worden dat deze termijn inmiddels is verstreken en dus daar waar de overtreding niet is beëindigd, de dwangsommen zijn verbeurd. (...)"
(v) Op 2 juni 2004 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) uitspraak gedaan op het door Edelchemie ingestelde beroep tegen het besluit van 19 augustus 2003, welk beroep geacht moest worden mede te zijn gericht tegen de besluiten van 9 december 2003 en 9 maart 2004. Het beroep is door de Afdeling gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard. De Afdeling heeft de besluiten van 19 november 2002 en 19 augustus 2003 vernietigd voor zover zij de last onder 1 betreffen. Het besluit van 9 december 2003 (betreffende de last onder 1) is geheel vernietigd en het besluit van 9 maart 2004 is in stand gelaten. De Afdeling heeft onder meer het volgende overwogen.
"2.4.5 (...) Nu blijkens de rapporten waarin de resultaten van de controlebezoeken zijn neergelegd, de in de last onder 1 genoemde afvalstoffen zijn aangetroffen (...), [hebben GS] zich dan ook terecht bevoegd geacht om handhavend op te treden ten aanzien van overtreding van voorschrift B-5 (...)
(...)
2.4.7 Niettemin staat vast dat [GS] zowel bij het primaire besluit als bij het besluit van 9 december 2003 bij het opleggen van de dwangsom ten onrechte ervan [zijn] uitgegaan dat 225 ton batterijen lag opgeslagen in plaats van 22,5 ton. Deze onjuiste hoeveelheid [hebben GS] ook ten grondslag gelegd aan het bedrag van de dwangsom. (...) Gelet hierop verdragen de bestreden besluiten van 19 november 2002, 19 augustus 2003 en 9 december 2003 zich wat de last onder 1 betreft niet met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (...).
Ten aanzien van de last onder 1 zoals deze is gewijzigd bij het besluit van 9 maart 2004, overweegt de Afdeling dat de dwangsommen blijkens de bijlage van dit besluit zijn gebaseerd op de kosten van de verwerking van de afzonderlijk genoemde afvalstoffen, vermeerderd met 20% in verband met een financiële prikkel die volgens [GS] van de dwangsommen dient uit te gaan. Mede gelet op het aannemelijk geworden gevaarsaspect dat verbonden is aan overtreding van voorschrift B-5, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat deze dwangsommen niet in een redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het gelaedeerde belang en de beoogde werking van de dwangsommen. (...)"
(vi) Op 27 januari 2004 heeft de Provincie aan Edelchemie een dwangbevel doen betekenen van 23 januari 2004 en op 23 december 2004 een dwangbevel van 17 december 2004.
3.2 Edelchemie heeft de hiervoor in 1 vermelde vorderingen ingesteld, kort gezegd ertoe strekkende dat de rechtbank haar verzet tegen deze dwangbevelen gegrond zal verklaren en de dwangbevelen buiten effect zal stellen. De rechtbank, die beide zaken gezamenlijk heeft behandeld, heeft in de zaak betreffende het dwangbevel van 23 januari 2004 het verzet gegrond verklaard voor zover het dwangbevel het bedrag aan in te vorderen dwangsommen van € 352.324,02 te boven gaat, en heeft het dwangbevel in zoverre buiten effect gesteld. In de zaak betreffende het dwangbevel van 17 december 2004 heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard.
Het hof heeft het vonnis bekrachtigd. Het heeft onder meer het volgende overwogen.
"4.9 (...) In de uitspraak van 2 juni 2004 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State ten aanzien van de last onder 1, zoals deze is gewijzigd bij het besluit van 9 maart 2004, geoordeeld dat geen grond bestaat (...) voor het oordeel dat deze dwangsommen niet in een redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het gelaedeerde belang en de beoogde werking van de dwangsommen.
4.10 Nu het besluit van 9 maart 2004 formele rechtskracht heeft gekregen, staat ook voor het hof vast dat in ieder geval op 9 maart 2004, zoals in dat besluit is overwogen, de overtreding niet was beëindigd en dus de dwangsommen waren verbeurd. (...)"
3.3.1 Onderdeel A, dat opkomt tegen deze overwegingen van het hof, klaagt dat het hof heeft miskend dat geen dwangsommen kunnen zijn verbeurd nu de Afdeling de besluiten van 19 november 2002, 19 augustus 2003 en 9 december 2003 heeft vernietigd.
De klacht faalt. De Afdeling heeft weliswaar de besluiten van 19 november 2002 en 19 augustus 2003, voor zover zij de last onder 1 betreffen, vernietigd alsook het besluit van 9 december 2003 (betreffende de last onder 1), maar zij heeft het besluit van 9 maart 2004 in stand gelaten. Bij laatstgenoemd besluit hebben GS het besluit van 19 november 2002 ten aanzien van de last onder 1 slechts gewijzigd ten aanzien van het dwangsombedrag, zulks in verband met het feit dat zij aanvankelijk van een verkeerde berekening waren uitgegaan. De uitspraak van de Afdeling kan niet anders worden gelezen dan dat de (gedeeltelijke) vernietiging van de besluiten van 19 november 2002, 19 augustus 2003 en 9 december 2003 niet ziet op de last onder 1 als zodanig, maar slechts op het bedrag van de dwangsom. De Afdeling heeft immers die vernietiging gegrond op de overweging (rov. 2.4.7, eerste alinea) dat bij het bepalen van de dwangsom is uitgegaan van een onjuiste hoeveelheid opgeslagen batterijen. In aanmerking genomen dat de Afdeling het besluit van 9 maart 2004 in stand heeft gelaten, ook voor zover daarin is overwogen dat de in het besluit van 19 november 2002 neergelegde begunstigingstermijn van negen maanden inmiddels was verstreken, heeft het hof terecht geoordeeld dat de dwangsommen waren verbeurd.
3.3.2 Ook de in onderdelen B en C aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Edelchemie in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Provincie begroot op € 371,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uigesproken door de raadsheer E.J. Numann op
25 september 2009.