ECLI:NL:HR:2009:BJ2851
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Vervolgingsuitlevering en toepassing van artikel 47 Sr in cassatie
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem, die op 31 maart 2009 de uitlevering van de opgeëiste persoon toelaatbaar heeft verklaard. De Hoge Raad behandelt het beroep dat is ingesteld door de opgeëiste persoon, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. D.W.H.M. Wolters. De zaak betreft een verzoek tot uitlevering door de autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika, in verband met deelname aan een criminele organisatie die zich bezighoudt met de handel in hasjiesj, zoals omschreven in de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.
De Hoge Raad constateert dat de Rechtbank in haar uitspraak ten onrechte artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht niet heeft vermeld als mede toepasselijke wetsbepaling. Dit verzuim wordt door de Hoge Raad hersteld. De overige middelen die zijn ingediend door de verdediging worden verworpen, omdat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen geen aanleiding geven tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk vernietigt de Hoge Raad de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover artikel 47 Sr niet is vermeld. De Hoge Raad vermeldt artikel 47 Sr als mede toepasselijke wetsbepaling en verwerpt het beroep voor het overige. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 22 september 2009, waarbij de vice-president en twee raadsheren betrokken waren, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier.