ECLI:NL:HR:2009:BJ2851

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01496 U
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgingsuitlevering en toepassing van artikel 47 Sr in cassatie

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem, die op 31 maart 2009 de uitlevering van de opgeëiste persoon toelaatbaar heeft verklaard. De Hoge Raad behandelt het beroep dat is ingesteld door de opgeëiste persoon, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. D.W.H.M. Wolters. De zaak betreft een verzoek tot uitlevering door de autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika, in verband met deelname aan een criminele organisatie die zich bezighoudt met de handel in hasjiesj, zoals omschreven in de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

De Hoge Raad constateert dat de Rechtbank in haar uitspraak ten onrechte artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht niet heeft vermeld als mede toepasselijke wetsbepaling. Dit verzuim wordt door de Hoge Raad hersteld. De overige middelen die zijn ingediend door de verdediging worden verworpen, omdat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen geen aanleiding geven tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk vernietigt de Hoge Raad de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover artikel 47 Sr niet is vermeld. De Hoge Raad vermeldt artikel 47 Sr als mede toepasselijke wetsbepaling en verwerpt het beroep voor het overige. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 22 september 2009, waarbij de vice-president en twee raadsheren betrokken waren, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

22 september 2009
Strafkamer
nr. 09/01496 U
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem van 31 maart 2009, nummer RK 09/107, op een verzoek van de autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika tot uitlevering van:
[De opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Midden Holland, locatie Haarlem" te Haarlem.
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft de uitlevering van de opgeëiste persoon toelaatbaar verklaard ter fine van strafvervolging ter zake van - naar de Hoge Raad begrijpt - het feit zoals dat is omschreven onder 'Count 1' van de First Superseding Indictment van 28 augustus 1997 (Exhibit A bij het uitleveringsverzoek).
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Namens deze heeft mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank heeft verzuimd art. 47 Sr te vermelden als te dezen mede toepasselijke wetsbepaling.
4.2. Blijkens de bestreden uitspraak levert het feit waarvoor de uitlevering is gevraagd naar Nederlands recht op:
"deelneming aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van een grote hoeveelheid hasjiesj (artikel 11a Opiumwet), dan wel;
deelneming aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven (artikel 140 Wetboek van Strafrecht), dan wel;
het tesamen en in vereniging (de Hoge Raad leest: opzettelijk) binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van een grote hoeveelheid hasjiesj (artikel 3 onder A/B Opiumwet)."
4.3. Gelet hierop is in de bestreden uitspraak art. 47 Sr ten onrechte niet vermeld als te dezen mede toepasselijke wetsbepaling. Het middel klaagt hierover terecht. De Hoge Raad zal dit verzuim herstellen.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet als volgt worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover daarin art. 47 Sr niet is vermeld als te dezen mede toepasselijke wetsbepaling;
vermeldt art. 47 Sr als mede toepasselijke wetsbepaling;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 22 september 2009.