ECLI:NL:HR:2009:BJ7993

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/02584 BdW
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake dwangbevel en ontvankelijkheid cassatieberoep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 september 2009 een tussenbeschikking gegeven in het kader van een cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam. De veroordeelde was eerder door de Politierechter in Amsterdam veroordeeld tot een geldboete van € 220,-, met als alternatief 4 dagen hechtenis. Het vonnis werd ter executie overgedragen aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB), dat een dwangbevel heeft uitgevaardigd. De veroordeelde heeft verzet aangetekend tegen dit dwangbevel, maar werd door de Rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. Hierop heeft zij cassatieberoep ingesteld.

De Hoge Raad oordeelt dat de veroordeelde in haar cassatieberoep slechts ontvankelijk is indien zij voorafgaand aan het beroep het verschuldigde bedrag en de griffiekosten heeft geconsigneerd, zoals voorgeschreven in artikel 575, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad constateert dat uit de stukken niet blijkt dat de veroordeelde op deze verplichting is gewezen of dat aan de consignatieverplichting is voldaan. Daarom wordt de veroordeelde alsnog in de gelegenheid gesteld om het verschuldigde bedrag te consigneren bij de Griffier van de Rechtbank te Amsterdam.

De Hoge Raad bepaalt dat de veroordeelde binnen veertien dagen na schriftelijke aanmaning door de Griffier het te bepalen bedrag moet consigneren. De Griffier zal de veroordeelde schriftelijk aanmanen en na afloop van de termijn rapporteren of aan de consignatieverplichting is voldaan. Tot die tijd houdt de Hoge Raad iedere verdere beslissing aan.

Uitspraak

22 september 2009
Strafkamer
Nr. 08/02584 BdW
Hoge Raad der Nederlanden
Tussenbeschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam van 23 oktober 2007, nummer RK 07/2152, op een bezwaarschrift als bedoeld in artikel 575, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[De veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft de veroordeelde niet-ontvankelijk verklaard in het door haar aangetekende verzet tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Namens deze heeft mr. P.P. Klokkers, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad in een tussenbeschikking de veroordeelde alsnog in de gelegenheid zal stellen aan haar verplichting tot consignatie te voldoen door binnen een door de Hoge Raad te stellen termijn alsnog het verschuldigde bedrag te voldoen aan de Griffier van de Rechtbank en iedere verdere beslissing zal aanhouden.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1. De veroordeelde is bij onherroepelijk vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 20 april 2006 veroordeeld tot een geldboete van € 220,-, subsidiair 4 dagen hechtenis. Het vonnis is door de Officier van Justitie ter executie overgedragen aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) te Leeuwarden. Het CJIB heeft een dwangbevel uitgevaardigd dat aan de veroordeelde bij deurwaardersexploit is betekend. De veroordeelde is vervolgens in verzet gekomen bij de Rechtbank tegen het dwangbevel, in welk verzet zij niet-ontvankelijk is verklaard. Haar cassatieberoep is tegen die beslissing gericht.
3.2. Ingevolge art. 575, derde lid, Sv is een veroordeelde in zijn cassatieberoep slechts ontvankelijk na voorafgaande consignatie van het nog verschuldigde bedrag en van al de kosten ter griffie van het gerecht dat de beschikking heeft gegeven of tot hetwelk de rechter, van wie de beschikking afkomstig is, behoort.
3.3. Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het dossier bevinden zich geen stukken waaruit kan volgen dat de veroordeelde op haar desbetreffende verplichting is gewezen of dat aan de verplichting tot consignatie is voldaan. Gelet op de door de waarnemend Advocaat-Generaal ingewonnen inlichtingen, zoals weergegeven in zijn conclusie onder 4, en de stukken van het geding zal de veroordeelde alsnog in de gelegenheid worden gesteld om binnen de hieronder te vermelden termijn een nader door de Griffier van de Rechtbank te Amsterdam te bepalen bedrag bij wijze van consignatie te betalen en dient als volgt te worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
stelt de veroordeelde in de gelegenheid om binnen veertien dagen nadat de Griffier van de Rechtbank te Amsterdam haar daartoe schriftelijk heeft aangemaand een nader te bepalen bedrag ter griffie van de Rechtbank te consigneren;
bepaalt dat daartoe een afschrift van deze beschikking aan de Griffier van de Rechtbank zal worden verstuurd;
verstaat dat de Griffier van de Rechtbank de hiervoor vermelde schriftelijke aanmaning aan de veroordeelde zal versturen en aan de Griffier van de Hoge Raad na afloop van de hiervoor vermelde termijn mededeling zal doen of door de veroordeelde is voldaan aan de verlangde consignatie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 september 2009.