ECLI:NL:HR:2009:BJ7993
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Tussenbeschikking inzake dwangbevel en ontvankelijkheid cassatieberoep
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 september 2009 een tussenbeschikking gegeven in het kader van een cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam. De veroordeelde was eerder door de Politierechter in Amsterdam veroordeeld tot een geldboete van € 220,-, met als alternatief 4 dagen hechtenis. Het vonnis werd ter executie overgedragen aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB), dat een dwangbevel heeft uitgevaardigd. De veroordeelde heeft verzet aangetekend tegen dit dwangbevel, maar werd door de Rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. Hierop heeft zij cassatieberoep ingesteld.
De Hoge Raad oordeelt dat de veroordeelde in haar cassatieberoep slechts ontvankelijk is indien zij voorafgaand aan het beroep het verschuldigde bedrag en de griffiekosten heeft geconsigneerd, zoals voorgeschreven in artikel 575, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad constateert dat uit de stukken niet blijkt dat de veroordeelde op deze verplichting is gewezen of dat aan de consignatieverplichting is voldaan. Daarom wordt de veroordeelde alsnog in de gelegenheid gesteld om het verschuldigde bedrag te consigneren bij de Griffier van de Rechtbank te Amsterdam.
De Hoge Raad bepaalt dat de veroordeelde binnen veertien dagen na schriftelijke aanmaning door de Griffier het te bepalen bedrag moet consigneren. De Griffier zal de veroordeelde schriftelijk aanmanen en na afloop van de termijn rapporteren of aan de consignatieverplichting is voldaan. Tot die tijd houdt de Hoge Raad iedere verdere beslissing aan.