ECLI:NL:HR:2009:BJ9924

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/02156 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van ontnemingsbedrag in cassatie met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 november 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.K.M. Fritz. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de verdachte, geboren in 1975, werd aangesproken op een ontnemingsbedrag van € 40.000,-. De Advocaat-Generaal Jörg had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen ten aanzien van de opgelegde verplichting tot betaling van het ontnemingsbedrag, en tot vermindering daarvan. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag. De Hoge Raad heeft het te betalen bedrag vastgesteld op € 38.000,- en het beroep voor het overige verworpen.

De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden, en dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Tevens werd ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, was overschreden, wat leidde tot de vermindering van de betalingsverplichting. De uitspraak werd gedaan door vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, en werd uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.

Uitspraak

17 november 2009
Strafkamer
Nr. 08/02156
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 mei 2007, nummer 23/004534-03, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. B.K.M. Fritz, advocaat te Haarlem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen ten aanzien van de opgelegde verplichting tot betaling van het ontnemingsbedrag, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting van € 40.000,-.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 38.000,- bedraagt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 17 november 2009.