ECLI:NL:HR:2009:BJ9934

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/00743
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Hammerstein
  • O. de Savornin Lohman
  • W.D.H. Asser
  • E.J. Numann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over schadevergoeding in aannemingsovereenkomst en waardevermindering

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [eiseres] en [verweerster] over een aannemingsovereenkomst. [Verweerster] heeft [eiseres] gedagvaard voor de rechtbank 's-Gravenhage, waarbij zij vorderde tot herstel van goten en vergoeding van schade die voortvloeide uit het herstel. [Eiseres] heeft de vordering bestreden en in reconventie betaling van openstaande facturen gevorderd. De rechtbank heeft in een tussenvonnis een comparitie van partijen gelast en later in een eindvonnis [eiseres] veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan [verweerster].

Na verschillende tussenvonnissen en een hoger beroep bij het gerechtshof, dat de vorderingen van [eiseres] niet-ontvankelijk verklaarde, heeft [eiseres] cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten in de cassatie niet tot een andere uitkomst konden leiden. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 4 december 2009, waarbij de raadsheren A. Hammerstein, O. de Savornin Lohman, W.D.H. Asser en E.J. Numann betrokken waren.

Uitspraak

4 december 2009
Eerste Kamer
08/00743
DV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
[Verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.F. Thunnissen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
[Verweerster] heeft bij exploot van 9 april 1997 [eiseres] gedagvaard voor de rechtbank 's-Gravenhage en gevorderd, kort gezegd, [eiseres] te veroordelen tot herstel van in een kas aangebrachte goten en vergoeding van schade die het gevolg is van (de uitvoering van) het herstel, nader op te maken bij staat.
[Eiseres] heeft de vordering bestreden en in reconventie gevorderd, kort gezegd, [verweerster] te veroordelen tot betaling van openstaande facturen ten bedrage van in totaal ƒ 103.485,68, te vermeerderen met rente en kosten.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 23 juni 1999 in conventie een comparitie van partijen gelast en in reconventie de beslissing aangehouden.
Tegen dit tussenvonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 11 juni 2002 heeft het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Tegen dit arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld, wat later is ingetrokken.
De rechtbank heeft, na mondelinge behandeling en na bij tussenvonnis van 7 januari 2004 een onderzoek door een deskundige te hebben bevolen, waarna zij bij tussenvonnis van 29 september 2004 [verweerster] in conventie nog de gelegenheid heeft gegeven voor het nemen van een akte, bij eindvonnis van 22 december 2004 in conventie [eiseres] veroordeeld om aan [verweerster] te betalen een bedrag van € 241.963,17, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 122.520,66 vanaf 1 januari 1992 tot aan de dag der algehele voldoening. Voorts heeft de rechtbank [eiseres] veroordeeld om aan [verweerster] te betalen wettelijke rente over de jaarlijkse schaden van € 6.126,03 en € 900,-- vanaf 31 december 1992 tot en met 31 december 2004, zoals in het vonnis omschreven, tot aan de dag der algehele voldoening. In reconventie heeft de rechtbank [verweerster] veroordeeld om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 35.403,32.
Tegen de tussenvonnissen van de rechtbank van 12 november 1997, 1 december 1998, 23 juni 1999, 7 januari 2004 en 29 september 2004 en tegen het eindvonnis van 22 december 2004 heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 6 november 2007 heeft het hof [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard in het door haar ingestelde beroep van de tussenvonnissen van de rechtbank van 12 november 1997, 1 december 1998, 23 juni 1999 en 7 januari 2004. Voorts heeft het hof de vonnissen van de rechtbank van 29 september 2004 en 22 december 2004 bekrachtigd.
Het arrest van het hof van 6 november 2007 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen voornoemd arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 6.052,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 4 december 2009.