ECLI:NL:HR:2009:BK0867
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- O. de Savornin Lohman
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- W.A.M. van Schendel
- C.A. Streefkerk
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Erkenning van Belgisch faillissement en gevolgen voor Nederlandse rechtsvordering
In deze zaak gaat het om de erkenning van een Belgisch faillissement van de naamloze vennootschap PARC DE CHÔDES (PdC) en de gevolgen daarvan voor een in Nederland aanhangige rechtsvordering. De Hoge Raad heeft op 11 december 2009 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de Hollandsche Bank-Unie N.V. (HBU) tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam. HBU had PdC gedagvaard voor een vordering van € 5.179.650,15, maar de voorzieningenrechter had deze vordering afgewezen. HBU ging in hoger beroep, waarna het hof de vordering alsnog toewijsde. PdC ging in cassatie, maar tijdens de procedure werd PdC failliet verklaard door de Rechtbank van Koophandel te Antwerpen op 15 december 2008. Dit faillissement werd erkend in Nederland op basis van de Europese Insolventieverordening.
De Hoge Raad oordeelde dat de gevolgen van de Belgische insolventieprocedure voor de in Nederland aanhangige rechtsvordering van HBU tegen PdC naar Nederlands recht beoordeeld moeten worden. De Hoge Raad concludeerde dat de vordering van HBU geschorst is op grond van artikel 29 van de Insolventieverordening, omdat de vordering betrekking heeft op een verbintenis uit de boedel. De Hoge Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de uitleg van de Insolventieverordening, omdat de gevolgen van de insolventieprocedure op een lopende rechtsvordering beheerst worden door het recht van de lidstaat waar de rechtsvordering aanhangig is.
De Hoge Raad heeft uiteindelijk beslist dat het geding is geschorst op 15 december 2008, wat betekent dat de rechtsvordering van HBU tegen PdC niet verder kan worden behandeld totdat de insolventieprocedure is afgerond.