ECLI:NL:HR:2010:BK1618
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Verrekening van onverteerde inkomsten in huwelijkse voorwaarden bij echtscheiding
In deze zaak gaat het om de verrekening van onverteerde inkomsten in het kader van huwelijkse voorwaarden bij echtscheiding. De man en de vrouw zijn op 13 maart 1992 gehuwd onder huwelijkse voorwaarden die onder andere bepalen dat de kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden voldaan uit de netto-inkomens van beide echtgenoten. Na de indiening van een verzoekschrift tot echtscheiding door de man op 27 mei 2005, heeft de rechtbank Maastricht op 21 december 2006 de echtscheiding uitgesproken en de verrekening van onverteerde inkomsten bevolen. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank, maar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft op 19 augustus 2008 de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
In cassatie is de vraag aan de orde of de aan de man toekomende, maar nog niet uitgekeerde winstaandelen in de maatschap waarin hij vennoot is, moeten worden betrokken bij de verrekening van de onverteerde inkomsten. De Hoge Raad oordeelt dat deze winsten, ondanks dat ze nog niet zijn uitgekeerd, wel degelijk in aanmerking moeten worden genomen bij de bepaling van het netto-inkomen van de man. Het hof heeft vastgesteld dat de man op het moment dat hij uit de maatschap treedt, kan beschikken over de hem toegekende winsten, en dat deze winsten ook als inkomen moeten worden aangemerkt voor de inkomstenbelasting. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep, waarmee de beslissing van het hof in stand blijft.