ECLI:NL:HR:2010:BK2884

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/00531
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsoverwegingen in een strafzaak met betrekking tot ontuchtige handelingen en de rol van psychisch overwicht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 januari 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van het dwingen van een slachtoffer tot het dulden van ontuchtige handelingen. De feiten vonden plaats op 16 december 2005 in een hotel in Heerenveen, waar de verdachte, die de baas was van het slachtoffer, ongewenste handelingen verrichtte. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en oordeelde dat het Hof verzuimd had om met voldoende nauwkeurigheid de bewijsmiddelen aan te geven die de bewezenverklaring ondersteunden. Dit leidde tot de conclusie dat de bestreden uitspraak niet in stand kon blijven. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof voor een nieuwe behandeling van de zaak. De Hoge Raad benadrukte dat bij de beoordeling van bewijs de rechter expliciet moet verwijzen naar de bewijsmiddelen die zijn overwegingen onderbouwen. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Leeuwarden voor hernieuwde behandeling.

Uitspraak

19 januari 2010
Strafkamer
nr. 08/00531
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 28 januari 2008, nummer 24/002955-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. C.W. Noorduyn en mr. Th.J. Kelder, beiden advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden teneinde in hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt onder meer over 's Hofs overwegingen omtrent het bewijs.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 16 december 2005, te Heerenveen, in de gemeente Heerenveen, door feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande hierin dat verdachte,
- [slachtoffer] op de mond en in het gezicht heeft gezoend en
- de blote borsten van [slachtoffer] heeft betast
en bestaande die feitelijkheden hierin dat verdachte
- zonder toestemming de deur van de hotelkamer van [slachtoffer] op slot heeft gedraaid en
- zich onverhoeds heeft uitgekleed in de hotelkamer van [slachtoffer] en vervolgens in het hotelkamerbed van [slachtoffer] is gaan en blijven liggen zulks terwijl of nadat [slachtoffer] hem, verdachte, te kennen had gegeven dat hij niet kon blijven en dat hij moest vertrekken en
- telkens door is gegaan met bovengenoemde ontuchtige handelingen, zulks terwijl [slachtoffer] meermalen aan hem, verdachte, te kennen had gegeven, dat hij moest stoppen en weggaan en
- gebruik heeft gemaakt van zijn, verdachtes, psychische en een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht op [slachtoffer], zijnde verdachte, de (directe) baas van [slachtoffer] en
- daarbij [slachtoffer] in een afhankelijke en/of onderdanige positie heeft gebracht ten opzichte van hem verdachte en aldus een grote psychische druk voor [slachtoffer] heeft doen ontstaan."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"We hadden op 15 december 2005 een personeelsfeestje en vanuit onze verantwoordelijkheid hebben we de mogelijkheid geboden om in een hotel te blijven slapen na afloop zodat men kon drinken.
We hebben een gezellige avond gehad en zijn daarna naar het hotel gelopen. Ik ben gebeld door [betrokkene 1]. Ze zei dat het mis was met [slachtoffer] en vroeg of ik kon komen helpen. Ik ben er naar toe gegaan en [slachtoffer] lag in de deels geopende deur van haar kamer, half bewusteloos. [Betrokkene 1] zat naast haar en ik ben er ook bij gaan zitten. Kort nadat [slachtoffer] was bijgekomen, ongeveer 10 minuten daarna, is [betrokkene 1] weggegaan. Ik ben bij [slachtoffer] gebleven.
Iedereen met enig opleidingsniveau werd door [slachtoffer] gezien als belangrijk."
b. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"Tijdens de oudejaarsviering op 16 december 2005 te Heerenveen heb ik overnacht in een hotel aldaar, [slachtoffer] overnachtte daar ook. Ik ben die avond op haar hotelkamer geweest en ik heb daar op de rand van het bed gezeten."
c. de verklaring van de getuige [slachtoffer] ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Voordat ik flauw viel heb ik [betrokkene 1] nog geroepen. Toen ik bijkwam zaten [betrokkene 1] en [verdachte] in mijn hotelkamer. [Betrokkene 1] is weggegaan en [verdachte] is gebleven. Hij zei helemaal niks, deed de deur op slot, kleedde zich uit en ging op bed liggen. Ik zei dat ik dit niet wilde en dat hij naar zijn eigen kamer moest gaan. Hij deed dit niet. Hij had zijn onderbroek nog aan. Hij heeft op mijn gezicht gezoend. Dat vond hij fijn. Ik heb gezegd dat hij moest stoppen. Hij zei dat ik niet zo braaf moest doen. Daarna is hij bovenop mij gaan zitten, hij wilde met zijn handen van mijn schouders naar beneden naar mijn onderbroek. Toen hij bij mijn onderbroek kwam dacht ik "nee". Ik heb steeds gezegd dat hij niet bij mij moest blijven, maar weg moest gaan. Dat deed hij alleen niet, hij bleef bij mij. Toen raakte hij met beide handen mijn borsten aan. Ik wilde dat hij wegging. Ik huilde. Ik heb tijdens het voorval steeds tegen hem gezegd dat ik niet wilde wat hij deed. Ik zei dat ik het niet wilde en raakte in paniek. Ik heb steeds gezegd dat hij weg moest gaan. Pas toen ik nog meer overstuur raakte ging hij weg."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"De eindejaarsafsluiting zou plaatsvinden in een hotel in Heerenveen. Het was inmiddels donderdag 16 december 2005. Ik was op mijn hotelkamer. [Verdachte] lag schuin naast mij. Ik zag en voelde dat hij met beide handen aan mijn borsten zat. Hij ging van de onderzijde van mijn pyjamajasje omhoog. Ik raakte helemaal in paniek en begon te huilen. Ook duwde ik hem weg. Ik voelde dat hij mij toen tegen zich aantrok en mij weer begon te zoenen. Hij deed dat weer op mijn mond."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Voor de oudejaarsafsluiting 2005 was het weer de bedoeling om dat in het hotel [A] te vieren. [slachtoffer] besloot naar de oudejaarsafsluiting toe te gaan en daar te blijven slapen. Niet lang voor de oudejaarsafsluiting stond ik met [betrokkene 2] buiten de keet te roken.
[Verdachte] kwam er bij staan en maakte toen de opmerking: "Nou, dan zal ik van [slachtoffer] ook wel even een vrouw maken." In het hotel aangekomen ging ik naar mijn kamer toe. [Slachtoffer] klopte op mijn deur. Zij vertelde dat ze het helemaal niet zag zitten. We spraken af dat ik naar haar kamer zou toekomen. Ik deed de deur open en zag dat [slachtoffer] op de grond lag. Ik heb [verdachte] vervolgens opgebeld en om hulp gevraagd. [Verdachte] kwam in de kamer van [slachtoffer]. [Slachtoffer] kwam op een gegeven moment weer wat bij.
Op een gegeven moment heb ik de kamer verlaten. Later heb ik gehoord dat [verdachte] de kamer van [slachtoffer] niet direct verlaten heeft. Na een paar dagen kwam [slachtoffer] helemaal huilend op het werk. [Slachtoffer] heeft mij toen verteld wat er gebeurd was op de hotelkamer nadat ik was vertrokken. Zij vertelde dat [verdachte] niet weg was gegaan, maar de slaapkamer op slot had gedaan. [Verdachte] had haar toen aan haar borsten en lichaam gezeten. Uiteindelijk had [slachtoffer] gedreigd om te gaan gillen. [Verdachte] was toen de hotelkamer uitgegaan."
f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de [betrokkene 3]:
"Een aantal maanden geleden had [slachtoffer] een bedrijfsuitje. Dat vond plaats in Heerenveen. Volgens mij stuurde ik haar één of twee dagen daarna een sms'je. Kort na mijn sms'je belde ze mij op. Ze vertelde me dat een man, een uitvoerder van het werk of zo iets, die nacht bij haar in bed was gekropen en aan haar had gezeten. Ze had het niet goed gevonden. Dat hoorde ik onder andere aan haar stem en wat ze zei. Ik hoorde aan haar stem dat ze geëmotioneerd was."
2.2.3. Het Hof heeft voorts onder "overwegingen omtrent het bewijs" nog het volgende overwogen:
"Op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte -kort gezegd- aangeefster heeft gekust en haar borsten heeft betast.
Voor bewezenverklaring van het ten laste gelegde dient evenwel voorts vast te staan dat verdachte door een feitelijkheid of feitelijkheden opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de ten laste gelegde handelingen tegen haar wil heeft ondergaan.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Verdachte kende aangeefster van zijn werk. In maart 2005 had hij haar aangenomen om catering- en schoonmaakwerkzaamheden te verrichten.
Verdachte zelf omschrijft aangeefster als wereldvreemd en als iemand die enorm opkijkt naar mensen met een hogere opleiding dan zij heeft genoten. Verdachte wist derhalve dat aangeefster erg naar hem op keek als haar baas. Vanuit die wetenschap is het verdachte kenbaar geweest dat hij ten opzichte van aangeefster, die in relatie tot verdachte in een zekere afhankelijkheidssituatie verkeerde, niet alleen beschikte over een geestelijk overwicht, maar ook dat hij van doen had met iemand die beschikte over een verminderde weerbaarheid. De uit de in de beschikbare bewijsmiddelen tot uitdrukking komende omstandigheden waaronder verdachte zich bij herhaling aan aangeefster in de vorm van ongewenste handtastelijkheden heeft opgedrongen, zijn van dien aard dat naar het oordeel van het hof kan worden gesproken van 'door feitelijkheden dwingen' tot het tegen haar wil dulden van ontuchtige handelingen, in de zin van de wet."
2.3. Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. Indien het gaat om feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich aldus - al dan niet in reactie op een bewijsverweer - beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging
(a) die feiten of omstandigheden aan te duiden, en
(b) het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend (vgl. HR 23 oktober 2007, LJN BA5858, NJ 2008, 70).
2.4. Het Hof heeft verzuimd in zijn overwegingen omtrent het bewijs met voldoende mate van nauwkeurigheid de bewijsmiddelen aan te geven waaraan het heeft ontleend dat
- de verdachte de aangeefster in maart 2005 heeft aangenomen om catering- en schoonmaakwerkzaamheden te verrichten;
- de verdachte haar omschrijft als wereldvreemd en als iemand die enorm opkijkt naar mensen met een hogere opleiding dan zij heeft genoten;
- het voor de verdachte kenbaar was dat hij van doen had met iemand die beschikte over een verminderde weerbaarheid.
2.5. Voor zover het middel daarover klaagt, is het gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven, en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 19 januari 2010.