3.3 De overwegingen van het hof houden samengevat het volgende in.
Voldoende aannemelijk is dat ongeveer eenderde van alle makelaars geen enkel bezwaar heeft tegen publicatie van hun beschrijvingen en foto's van te koop aangeboden huizen op Jaap.nl, en dat deze makelaars met het oog op een zo groot mogelijke verspreiding van hun aanbod voorstander van publicatie op Jaap.nl zijn. Onder deze omstandigheden kan niet worden volgehouden dat de Stichting, die zegt 'in de bres te springen' voor de auteursrechten van alle makelaars (zonder onderscheid naar voor- of tegenstanders van de handelwijze van Plazacasa), opkomt voor gelijksoortige belangen in de zin van art. 3:305a BW. De Stichting kan dan ook niet worden ontvangen in haar vordering. (rov. 4.5)
Het vijfde lid van art. 3:305a biedt geen, althans onvoldoende soulaas voor de hier aan de orde zijnde tegenstrijdige belangen, nu in dit geding tegenover elkaar staan enerzijds de Stichting die zegt op te komen voor in ieder geval tweederde van de makelaars, namelijk zij die tegen openbaarmaking op Jaap.nl zijn, en anderzijds Plazacasa die stelt gesteund te worden door eenderde van de makelaars, te weten hen die vóór openbaarmaking op deze website te zijn. Het verbod verhindert, mede door de gevorderde (en in eerste aanleg opgelegde) dwangsom, feitelijk de publicatie van objectdata van zowel de tegenstanders als de voorstanders van openbaarmaking op Jaap.nl. Weliswaar kunnen de voorstanders afzonderlijk toestemming geven, maar omgekeerd had de Stichting zich bij het opkomen voor de belangen van makelaars ook kunnen beperken tot de belangen van die makelaars die bezwaar hebben tegen de openbaarmaking op Jaap.nl, hetzij door met naam en toenaam op te geven voor wie zij opkomt, hetzij door het gevorderde verbod te beperken tot de objectdata van die makelaars die hun desbetreffende bezwaar aan Plazacasa bekend hebben gemaakt. Niet valt in te zien waarom de last van het verzamelen van de gegevens van wie voor- respectievelijk tegenstander is en het risico van non-respons hier op Plazacasa en niet op de agerende stichting zouden moeten rusten. De omstandigheid dat het hier om rechtsinbreuken gaat (hetgeen overigens door Plazacasa wordt bestreden) is daarvoor niet voldoende, in ieder geval niet hier waar het aantal voorstanders aanmerkelijk is en diegenen die zich op handhaving van hun auteursrechten beroepen niet uit de aard van de zaak prioriteit genieten boven diegenen die de voorkeur aan verdere verspreiding van de objectdata geven. (rov. 4.6)
Ook indien de Stichting aan haar vordering ten grondslag zou leggen het belang om vrijelijk 'nee' of 'ja' te kunnen zeggen tegen het overnemen van de objectdata - in welk geval mogelijk wel van soortgelijke belangen zou kunnen worden gesproken -, kan dat niet leiden tot toewijzing van haar vordering, omdat de vordering de 'nee'-zeggers tot uitgangspunt neemt en daarmee de belangen van een aanmerkelijk deel van de betrokkenen juist niet gediend worden. (rov. 4.7)
De Stichting moet derhalve alsnog niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering, en zij wordt als de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten van beide instanties. Plazacasa vordert op de voet van art. 1019h Rv. vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten. Zij heeft daartoe een specificatie overgelegd en haar honorarium en verschotten genoemd, maar niet inzichtelijk gemaakt hoe zij van de - door onderscheiden personen bestede - uren tot voormeld honorarium is gekomen. Nu ook niet aanstonds duidelijk is op grond waarvan de gevorderde kosten redelijk en evenredig zijn als bedoeld in art. 1019h, acht het hof niet meer toewijsbaar dan het gewone liquidatietarief en zal het hof de kosten dienovereenkomstig toeschatten. (rov. 5)