ECLI:NL:HR:2010:BK6313

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/02203
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betekeningsperikelen bij inleidende dagvaarding in strafzaak

In deze zaak gaat het om de geldigheid van de betekening van de inleidende dagvaarding in een strafzaak. De Hoge Raad heeft op 2 maart 2010 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1985 en woonachtig aan een adres in Duitsland, had zijn dagvaarding niet ontvangen omdat deze niet op het door hem opgegeven adres was uitgereikt. De advocaat van de verdachte, mr. R.T.R.F. Carli, stelde dat de inleidende dagvaarding niet rechtsgeldig was betekend, omdat er geen poging was gedaan om deze op het juiste adres uit te reiken. De Advocaat-Generaal Machielse concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest, met uitzondering van het vonnis van de Politierechter te Zutphen, en vroeg om verwijzing van de zaak naar de Politierechter te Zutphen voor herbehandeling.

De Hoge Raad oordeelde dat de stukken van het geding niet aantonen dat de inleidende dagvaarding op het juiste adres is betekend. De Hoge Raad stelde vast dat de onbekendheid van de feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte niet kan worden aangenomen zonder dat er een poging is gedaan om de dagvaarding op een voor de hand liggend adres uit te reiken. Aangezien er geen bewijs was dat de dagvaarding op het juiste adres was betekend, vernietigde de Hoge Raad de bestreden uitspraak, behoudens voor zover het vonnis van de Rechtbank te Zutphen was vernietigd, en verklaarde de inleidende dagvaarding nietig. Dit arrest benadrukt het belang van zorgvuldige betekening in strafzaken en de noodzaak om te voldoen aan de wettelijke vereisten voor een geldige dagvaarding.

Uitspraak

2 maart 2010
Strafkamer
Nr. 08/02203
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 26 februari 2008, nummer 21/002088-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.T.R.F. Carli, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Politierechter te Zutphen van 6 maart 2007 is vernietigd, en tot verwijzing van de zaak naar de Politierechter te Zutphen teneinde op de inleidende dagvaarding opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt onder meer over het oordeel van het Hof dat de betekening van de inleidende dagvaarding rechtsgeldig heeft plaatsgevonden.
2.2. Bij de stukken van het geding bevindt zich een proces-verbaal van politie van 8 mei 2006. Dit proces-verbaal houdt als verklaring van de verdachte onder meer het volgende in:
"Ik woon bij mijn moeder.
Samenstelling gezin: Ik woon bij mijn moeder [betrokkene 1] aan de [a-straat 1]. Dit is een woning 10 meter over de grens in Duitsland. Dit is volgens de gemeente een postadres, maar het hoort nog wel bij Nederland. (...)
Ik sta niet bij het bevolkingsregister van de gemeente [plaats A] ingeschreven op eerder vermeld adres. Dit komt omdat het een postadres is. Dit zijn 5 grenswoningen maar het heeft 1 postadres."
2.3. Een akte van uitreiking - gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting in eerste aanleg - houdt in dat die dagvaarding op 12 februari 2007 is uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank te Zutphen, "omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is".
Zowel het vonnis in eerste aanleg als de bestreden uitspraak is bij verstek gewezen.
Onbekendheid van een feitelijke woon- of verblijfplaats kan niet worden aangenomen, indien niet is getracht de uitreiking van de dagvaarding te doen plaatsvinden op een uit de stukken van het geding blijkend - voor de hand liggend en niet door een latere opgave achterhaald - adres dat redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte zou kunnen gelden (vgl. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002, 317 rov. 3.24 sub b).
Nu uit de stukken van het geding niet blijkt dat is getracht de inleidende dagvaarding uit te reiken aan het hiervoor onder 2.2 vermelde adres, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied, is het oordeel van het Hof dat de inleidende dagvaarding geldig is betekend, niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Het middel is in zoverre dus terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, zodat de middelen voor het overige geen bespreking behoeven. De Hoge Raad zal de inleidende dagvaarding om doelmatigheidsredenen nietig verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Rechtbank te Zutphen is vernietigd;
verklaart de inleidende dagvaarding nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 2 maart 2010.