ECLI:NL:HR:2010:BK6956

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/00879 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over beslag en eigendom van een personenauto

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam, waarin het klaagschrift van de klaagster, die stelt de rechtmatige eigenaar van een personenauto te zijn, ongegrond is verklaard. De Hoge Raad behandelt de zaak naar aanleiding van een beschikking van 7 februari 2008, waarin de Rechtbank oordeelt dat de klaagster geen verdachte is, maar dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de auto op naam van de klaagster is gesteld om de werkelijke eigendom af te schermen. De klaagster heeft het beroep ingesteld via haar advocaat, mr. C.F. van Drumpt, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en verwijzing naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage.

De Hoge Raad overweegt dat de Rechtbank de juiste maatstaf heeft toegepast bij de beoordeling van het klaagschrift en dat haar oordeel toereikend is gemotiveerd. De Hoge Raad leest de beschikking van de Rechtbank, waarin een regel is weggevallen, in samenhang met de overige inhoud en concludeert dat de Rechtbank voldoende heeft onderbouwd dat de klaagster niet als eigenares van de auto kan worden aangemerkt. De Hoge Raad stelt vast dat de niet-naleving van artikel 103, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet leidt tot nietigheid van het beslag, zoals door de klaagster is betoogd. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van de Rechtbank.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 februari 2010.

Uitspraak

9 februari 2010
Strafkamer
Nr. 08/00879 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam van 7 februari 2008, nummer RK 07/4749, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. C.F. van Drumpt, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank geen blijk heeft gegeven op juiste wijze te hebben beoordeeld of de klaagster aangemerkt dient te worden als eigenares van de auto en/of heeft verzuimd na te gaan of is voldaan aan de voorwaarden die art. 94a Sv stelt aan conservatoir beslag onder een ander.
2.2. Blijkens de bestreden beschikking heeft de Rechtbank vastgesteld dat op 1 augustus 2007 onder [betrokkene 2], de echtgenoot van de klaagster, op grond van art. 94a Sv beslag is gelegd op een auto, te weten een Volkswagen voorzien van het kenteken [AA-00-BB], zulks tot bewaring van het recht van verhaal van een aan [betrokkene 1] op te leggen maatregel tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
2.3. De klaagster heeft in haar op de voet van art. 552a Sv ingediende klaagschrift verzocht om de teruggave van de auto aan haar, daartoe stellende dat zij eigenares is van de auto.
2.4.1. De Rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard. De bestreden beschikking houdt dienaangaande het volgende in:
"Standpunten
De advocaat van klaagster (...). Voorts zijn er haars inziens onvoldoende aanwijzingen dat klaagster te kwader trouw is. Klaagster is geen verdachte in deze zaak. De personenauto staat op haar naam en zij is de rechtmatige eigenaar.
De officier van justitie persisteert bij het standpunt dat het dossier voldoende aanwijzingen biedt dat de verdachte [betrokkene 1] de auto heeft gekocht voor [betrokkene 2] en op naam heeft gesteld van klaagster om zodoende de feitelijke eigendom van de personenauto af te schermen.
(...)
Beoordeling
De rechtbank overweegt het volgende.
(...)
Klaagster stelt de rechtmatige eigenaar van de personenauto te zijn. De auto staat op naam van klaagster. Klaagster is de echtgenote van beslagene [betrokkene 2].
De rechtbank is echter van oordeel dat gelet op de stukken in het dossier het vooralsnog niet onaannemelijk is dat [betrokkene 1] de onderhavige personenauto heeft gekocht, deze aan [betrokkene 2]
werkelijke eigendom van de auto af te schermen. De enkele verklaring van de verkoopster [betrokkene 3] acht de rechtbank onvoldoende om dit te weerleggen.
(...)."
2.4.2. In de bestreden beschikking is - ook volgens het middel - tussen "[betrokkene 2]" en "werkelijke eigendom" onmiskenbaar een regel weggevallen. Gelet op de overige inhoud van de beschikking, in onderling verband en samenhang bezien, leest de Hoge Raad haar, voor zover hier van belang, als volgt:
"De rechtbank is echter van oordeel dat gelet op de stukken in het dossier het vooralsnog niet onaannemelijk is dat [betrokkene 1] de onderhavige personenauto heeft gekocht, deze aan [betrokkene 2] in gebruik heeft gegeven en op naam van klaagster heeft laten zetten, om zodoende de werkelijke eigendom van de auto af te schermen."
2.5. In het geval dat een derde/niet-beslagene zich keert tegen een op de voet van art. 94a Sv gelegd beslag en stelt dat hij eigenaar is van het inbeslaggenomen voorwerp, dient de rechter die over het beklag heeft te oordelen na te gaan of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel staat dat die derde als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt (vgl. HR 31 maart 1998, LJN ZD1166, NJ 1998, 575).
Door te overwegen zoals hiervoor is weergegeven heeft de Rechtbank als haar oordeel tot uitdrukking gebracht dat dat geval zich hier niet voordoet. De Rechtbank heeft dus de juiste maatstaf toegepast. Haar oordeel is toereikend gemotiveerd.
2.6. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank heeft verzuimd te beslissen op het beroep op de nietigheid van het beslag op de grond dat de machtiging van de Rechter-Commissaris tot het leggen van het beslag niet aan de klaagster is betekend.
3.2. Verweer en middel steunen op de opvatting dat niet-naleving van het voorschrift van art. 103, tweede lid, Sv tot nietigheid leidt. Die opvatting is echter onjuist, in aanmerking genomen dat de wet de niet-naleving van genoemd voorschrift niet met nietigheid bedreigt en dat de stelling dat niet-naleving van die bepaling desniettegenstaande nietigheid ten gevolge dient te hebben, in haar algemeenheid geen steun vindt in het recht (vgl. HR 28 november 1995, LJN ZD0303, DD 96.122). Omstandigheden op grond waarvan in het onderhavige geval anders zou moeten worden geoordeeld, zijn blijkens de processen-verbaal van de behandeling in raadkamer en de aldaar overgelegde pleitaantekeningen niet aangevoerd.
3.3. Het middel kan niet tot cassatie leiden.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 februari 2010.