ECLI:NL:HR:2010:BK7086

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02740 W
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de toepassing van artikel 31.2 WOTS bij detentietijd in Nederland

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Middelburg van 30 juni 2009, waarin de Minister van Justitie van Polen verzocht om de overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing tegen de veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1973, had een middel van cassatie ingediend via zijn advocaat, mr. G. Spong. De Advocaat-Generaal Aben concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor zover de opgelegde straf niet in mindering was gebracht voor de tijd die de veroordeelde in Nederland in detentie had doorgebracht.

De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank had verzuimd om de tijd die de veroordeelde in Nederland in verzekering en bewaring had doorgebracht, in mindering te brengen op de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen in zoverre dat de Rechtbank artikel 31, tweede lid, van de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS) niet had toegepast. De Hoge Raad beval dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de bestreden uitspraak in Nederland in verzekering had doorgebracht, in mindering zou worden gebracht op de opgelegde gevangenisstraf.

De Hoge Raad concludeerde dat er geen andere gronden waren voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. De zaak werd zelf afgedaan door de Hoge Raad, die de beslissing op 9 februari 2010 uitsprak. Dit arrest benadrukt het belang van de correcte toepassing van de WOTS in gevallen van internationale rechtshulp en detentie.

Uitspraak

9 februari 2010
Strafkamer
nr. S 09/02740 W
IV
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Middelburg van 30 juni 2009, nummer RK 09/199, omtrent een verzoek van de Minister van Justitie van Polen tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing tegen:
[veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor zover op de opgelegde straf niet in mindering is gebracht de tijd die de veroordeelde in Nederland in detentie heeft doorgebracht, met verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat de Rechtbank heeft verzuimd te bevelen dat bij de tenuitvoerlegging van de aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf de tijd die zij in Nederland in verzekering en bewaring heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht.
2.2. De stukken van het geding houden in dat de veroordeelde op 6 april 2009 krachtens een daartoe strekkend bevel op grond van art. 8 WOTS voorlopig is aangehouden, dat zij om 7.40 uur in verzekering is gesteld op grond van art. 9 WOTS en dat op 6 april 2009 tevens op de voet van art. 10 WOTS een bevel tot bewaring is verleend, welk bevel met onmiddellijke ingang is geschorst. De Rechtbank heeft evenwel verzuimd deze vrijheidsbeneming op de voet van art. 31, tweede lid, WOTS in mindering te brengen op de opgelegde gevangenisstraf. Het middel is dus terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal, met vernietiging van de bestreden uitspraak in zoverre, zelf de zaak afdoen.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover de Rechtbank heeft verzuimd art. 31, tweede lid, WOTS toe te passen ten aanzien van de door de veroordeelde in Nederland in verzekering doorgebrachte tijd;
beveelt dat op de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht de tijd welke de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de bestreden uitspraak in Nederland in verzekering heeft doorgebracht;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 9 februari 2010.