ECLI:NL:HR:2010:BK7086
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de toepassing van artikel 31.2 WOTS bij detentietijd in Nederland
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Middelburg van 30 juni 2009, waarin de Minister van Justitie van Polen verzocht om de overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing tegen de veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1973, had een middel van cassatie ingediend via zijn advocaat, mr. G. Spong. De Advocaat-Generaal Aben concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor zover de opgelegde straf niet in mindering was gebracht voor de tijd die de veroordeelde in Nederland in detentie had doorgebracht.
De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank had verzuimd om de tijd die de veroordeelde in Nederland in verzekering en bewaring had doorgebracht, in mindering te brengen op de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen in zoverre dat de Rechtbank artikel 31, tweede lid, van de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS) niet had toegepast. De Hoge Raad beval dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de bestreden uitspraak in Nederland in verzekering had doorgebracht, in mindering zou worden gebracht op de opgelegde gevangenisstraf.
De Hoge Raad concludeerde dat er geen andere gronden waren voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. De zaak werd zelf afgedaan door de Hoge Raad, die de beslissing op 9 februari 2010 uitsprak. Dit arrest benadrukt het belang van de correcte toepassing van de WOTS in gevallen van internationale rechtshulp en detentie.