ECLI:NL:HR:2010:BK8085

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02574
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot betaling van kinderalimentatie door de Hoge Raad

In deze zaak hebben de moeder en de dochter op 22 november 2004 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Dordrecht, waarin zij vroegen om een bijdrage van de vader in de kosten van verzorging en opvoeding van de dochter, met een bedrag van € 385,-- per maand, ingaande op 1 februari 2002. De vader heeft deze verzoeken bestreden. Na een tussenbeschikking op 19 april 2006 heeft de rechtbank op 21 februari 2007 de verzoeken van de moeder en dochter afgewezen. Hierop hebben zij hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Het hof heeft op 1 april 2009 de beschikking van de rechtbank, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigd en het meer of anders verzochte in hoger beroep afgewezen. Tegen deze beschikking hebben de moeder en dochter cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 19 februari 2010 het cassatieberoep verworpen. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal was dat de klachten in het cassatiemiddel niet tot cassatie konden leiden. Dit was volgens de Hoge Raad niet nodig om verder te motiveren, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer W.A.M. van Schendel.

De zaak betreft dus een afwijzing van het verzoek tot betaling van kinderalimentatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de eerdere beslissingen van de lagere rechters in stand blijven. De moeder en dochter hebben geen recht op de gevraagde alimentatie, en de vader is niet verschenen in de cassatieprocedure.

Uitspraak

19 februari 2010
Eerste Kamer
09/02574
EE/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. [De moeder],
wonende te [woonplaats],
2. [De dochter],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTERS tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[De vader],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder, de dochter en de vader.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 22 november 2004 ter griffie van de rechtbank Dordrecht ingekomen verzoekschrift hebben de moeder en de dochter zich gewend tot die rechtbank en verzocht, kort gezegd, te bepalen dat de vader met ingang van 1 februari 2002 ten behoeve van de dochter een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, dan wel levensonderhoud en studie dient te betalen van € 385,-- per maand.
De vader heeft de verzoeken bestreden.
Na een tussenbeschikking van 19 april 2006 heeft de rechtbank bij eindbeschikking van 21 februari 2007 de verzoeken van de moeder en dochter afgewezen.
Tegen de eindbeschikking hebben de moeder en dochter hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij beschikking van 1 april 2009 heeft het hof de beschikking van de rechtbank, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigd en het meer of anders verzochte in hoger beroep afgewezen.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof hebben de moeder en dochter beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vader heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.A.M. van Schendel op 19 februari 2010.