ECLI:NL:HR:2010:BK8611

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/04358
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Baatbelasting en herinrichting binnenstad Breda

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een aanslag in de baatbelasting die aan belanghebbende, X6 B.V., is opgelegd voor het genot van onroerende zaak J-straat 2 te Q. De aanslag, ter hoogte van ƒ 294.841,30, werd na bezwaar door het hoofd van de afdeling belastingen van de gemeente Breda gehandhaafd. Het Gerechtshof verklaarde het beroep ongegrond, maar deze uitspraak werd door de Hoge Raad in eerdere arresten vernietigd, met verwijzing naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage en later naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling.

Het Hof te Arnhem verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de aanslag. Het College ging in cassatie tegen deze uitspraak. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof bij zijn beoordeling van de voorzieningen in het heringerichte gebied niet onjuist had geoordeeld. De Hoge Raad bevestigde dat een wijziging of vervanging van bestaande voorzieningen kan worden aangemerkt als een voorziening in de zin van artikel 222, lid 1, van de Gemeentewet, mits dit leidt tot een verbetering van de bestaande voorzieningen. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en veroordeelde het College in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 644.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de noodzaak om bij het opleggen van baatbelastingen rekening te houden met de wezenlijke veranderingen in voorzieningen en de mate waarin deze veranderingen tot verbetering leiden. De beslissing van het Hof dat er geen wezenlijke verandering was in de voorzieningen werd door de Hoge Raad bevestigd, wat de basis vormde voor de ongegrondverklaring van het cassatieberoep.

Uitspraak

Nr. 08/04358
7 mei 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda te Breda (hierna: het College) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 27 augustus 2008, nr. 07/00191, betreffende na te melden aan X6 B.V. te Z3 (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in een baatbelasting van de gemeente Breda.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is ter zake van het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak J-straat 2 te Q een aanslag in de baatbelasting binnenstad van de gemeente Breda opgelegd ten bedrage van ƒ 294.841,30, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het hoofd van de afdeling belastingen van de bestuursdienst van de gemeente Breda (hierna: het hoofd) is gehandhaafd.
Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2. Het eerste en tweede geding in cassatie
De uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 8 augustus 2003, nr. 36769, LJN AE2304, BNB 2003/339, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest. De uitspraak van laatstgenoemd hof is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 4 mei 2007, nr. 42457, LJN AZ0355, BNB 2007/233, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van het hoofd alsmede de aanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
3. Het derde geding in cassatie
Het College heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 26 november 2009 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Het College heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
4. Beoordeling van het middel
4.1.1. Blijkens onderdeel 4.1 onder (a.1) van het arrest van de Hoge Raad van 4 mei 2007, nr. 42457, LJN AZ0355, BNB 2007/233, kan een wijziging of vervanging van een bestaande voorziening het tot stand brengen van een voorziening in de zin van artikel 222, lid 1, van de Gemeentewet (hierna: de Wet) inhouden, mits zulks in een verbetering van de bestaande voorziening resulteert.
Het Hof heeft dienaangaande overwogen dat slechts de verbeterde onderdelen van bestaande voorzieningen als voorzieningen in de zin van artikel 222, lid 1, van de Wet zijn aan te merken. Het eerste en tweede onderdeel van het middel komen onder meer hiertegen op.
4.1.2. De middelonderdelen betogen terecht dat ook een wijziging of vervanging van een voorziening die slechts in een verbetering van een gedeelte van een bestaande voorziening resulteert, dan wel slechts in beperkte mate tot verbetering van een bestaande voorziening heeft geleid, als een voorziening in de zin van artikel 222, lid 1, van de Wet is aan te merken.
Dat laat overigens onverlet dat de mate waarin de kosten van die voorziening door middel van een baatbelasting kunnen worden verhaald, is beperkt tot de aan de verbetering toe te rekenen kosten, op de wijze die is omschreven in onderdeel 4.1 onder (b) van vorenvermeld arrest.
4.2.1. Het Hof heeft vervolgens onder 4.12 overwogen dat van een wezenlijke verandering van het geheel van de voorzieningen naar inrichting, aard of omvang in het onderhavige geval niet kan worden gesproken, hetgeen overeenkomstig onderdeel 4.1 onder (d.1) en (d.2) van vorenvermeld arrest het beoogde verhaal van de kosten door middel van een baatbelasting onmogelijk maakt. Hiertegen richt zich het derde onderdeel van het middel.
4.2.2. Anders dan het middelonderdeel betoogt heeft het Hof bij zijn oordeel, gelet op de formulering van het vervolg van 4.12, kennelijk het geheel van de voorzieningen in het heringerichte gebied, en dus niet enkel de verbeterde onderdelen van de bestaande voorzieningen, in de beschouwing betrokken.
Aldus verstaan geeft 's Hofs oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Voor het overige kan het, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het oordeel is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Daarbij verdient opmerking dat het Hof, gelet op het karakter van de baatbelasting, bij de motivering van zijn oordeel over de verandering van het geheel van voorzieningen de nadruk mocht leggen op wijzigingen die tot een verbetering hebben geleid. Het derde middelonderdeel faalt derhalve.
4.3. Het onder 4.2.1 weergegeven oordeel van het Hof draagt zijn uitspraak zelfstandig. Het beroep in cassatie is mitsdien ongegrond. Voor zover onder 4.1.2 de eerste twee middelonderdelen gegrond zijn bevonden, kan dit derhalve niet tot cassatie leiden. Die onderdelen behoeven voor het overige geen bespreking.
5. Proceskosten
Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2010.
Van de gemeente Breda wordt ter zake van het door het College ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 448.