2.2.2. Het Hof heeft met betrekking tot het in het middel bedoelde verweer het volgende overwogen:
"Ter terechtzitting van het hof is door de raadsman een bewijsuitsluitingsverweer gevoerd, waarvan de inhoud in grote lijnen gelijk is aan de overwegingen waarop de advocaat-generaal de door haar gevorderde vrijspraak heeft gebaseerd.
Het hof gaat bij de beoordeling van dit verweer uit van de navolgende feiten.
Verdachte - destijds 17 jaar oud - reed op zaterdag 10 november 2007, omstreeks 11.50 uur, als passagier van een personenauto met drie overige inzittenden van destijds 20, 22 en 23 jaar oud over de Duitslandweg te Hardenberg, komend uit de richting van de Duitse grens. Door middel van een stopteken van een niet als zodanig herkenbaar politievoertuig werd gevorderd dat de auto tot stilstand werd gebracht. De bestuurder voldeed daaraan. Toen een verbalisant één van de passagiers van de auto vervolgens aansprak, zag hij dat bij deze passagier een witte plastic tas zonder opdruk lag. Bij onderzoek van het voertuig werden in deze en andere witte plastic tassen onder meer vuurwerkpistolen en munitie aangetroffen.
Artikel 51, eerste lid, van de Wet wapens en munitie bepaalt onder meer dat - daartoe aangewezen - ambtenaren bevoegd zijn vervoermiddelen te onderzoeken indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van een gepleegd strafbaar feit, waarbij wapens zijn gebruikt of op grond van aanwijzingen dat een dergelijk strafbaar feit zal worden gepleegd. In het tweede lid van dit artikel wordt bepaald dat bedoelde bevoegdheid slechts kan worden uitgeoefend ten aanzien van bepaalde vervoermiddelen, indien daartoe jegens deze aanleiding bestaat.
Bij de beoordeling van de vraag of verbalisanten op rechtmatige wijze gebruik hebben gemaakt van de hun ingevolge genoemde bepaling gegeven bevoegdheden, heeft het hof acht geslagen op het (aanvullende) proces-verbaal van bevindingen, op 17 april 2008 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier Regiopolitie IJsselland, team Hardenberg. Daaruit komt onder meer naar voren dat bij voornoemd team reeds jarenlang bekend is dat jongeren veelvuldig groepsgewijs en - met name - op de zaterdagochtenden in de maanden november en december naar Duitsland reizen om aldaar vuurwerk te kopen voor de naderende jaarwisseling. Alsdan worden ook gaspistolen aangeschaft, bestemd voor het afschieten van zogenaamde vuurwerkcrackers. Het voorhanden hebben daarvan is in Nederland verboden op grond van de
Wet wapens en munitie. In Duitsland zijn dergelijke wapens evenwel vrij verkrijgbaar. Voorts is bij het team Hardenberg ambtshalve bekend dat deze goederen worden verpakt in witte plastic tassen zonder opdruk. Het team Hardenberg controleert daarom speciaal in de maanden november en december, op zaterdagen tot omstreeks 13.00 uur (de sluitingstijd van de Duitse winkels) op uit Duitsland komende Nederlandse auto's, waarvan de inzittenden tot de 'doelgroep' lijken te behoren. Verbalisant omschrijft deze "doelgroep" nog nader als: "jonge jongens die veelal gezamenlijk naar Duitsland reizen (...), daarbij gebruikmakend van passend autovervoer".
Het hof is van oordeel dat voor verbalisanten - gelet op hetgeen de ervaring over een ruime periode hun op dit vlak heeft geleerd - redelijkerwijs aanleiding bestond om de auto, waarin verdachte zich bevond, te onderzoeken, zoals bedoeld in artikel 51, tweede lid, van de Wet wapens en munitie. Immers, verdachte bevond zich op een zaterdagochtend in november met drie andere jongeren in een auto, die uit de richting van de Duitse grens kwam. Bovendien werd, nadat de auto tot stilstand was gekomen, door een verbalisant in de auto een witte plastic tas waargenomen, waarin - zoals bij het team ambtshalve bekend was - in Duitsland aangeschaft vuurwerk (dat in Nederland verboden is op grond van de Wet wapens en munitie) placht te worden verpakt. Alles afwegende acht het hof het optreden van verbalisanten rechtmatig. Dit brengt mee dat de als gevolg van dit optreden gevonden wapens en de bekennende verklaring van verdachte, welke hij overigens heeft bevestigd ter terechtzitting in eerste aanleg en ter terechtzitting van het hof, kunnen worden gebezigd voor het bewijs."