ECLI:NL:HR:2010:BL1713

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/00154
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer(exces) en bewijsvoering in strafzaak

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarbij de verdachte is veroordeeld voor de doodslag op [slachtoffer] op 20 januari 2008 te Tilburg. De verdachte heeft tijdens een ruzie met het slachtoffer een mes gebruikt, wat leidde tot de fatale verwondingen van het slachtoffer. De verdachte heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij handelde uit noodweer(exces), omdat het slachtoffer met een steen op hem afkwam. Het Hof heeft echter geoordeeld dat deze stelling niet aannemelijk is geworden, aangezien de verdachte bij geen enkele gelegenheid melding heeft gemaakt van de steen en er geen bewijs was dat het slachtoffer daadwerkelijk met een steen dreigde. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak gedeeltelijk vernietigd, maar de verwerping van het beroep op noodweer(exces) door het Hof als niet onbegrijpelijk beoordeeld. De Hoge Raad heeft de opgelegde gevangenisstraf verminderd, omdat de redelijke termijn van het proces was overschreden. De zaak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor een beroep op noodweer en de rol van de rechter in de beoordeling van de geloofwaardigheid van getuigen.

Uitspraak

1 juni 2010
Strafkamer
nr. 09/00154
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 31 december 2008, nummer 20/002678-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Veenhuizen, locatie Esserheem" te Veenhuizen.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel richt zich tegen de verwerping van het beroep op noodweer(exces).
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 20 januari 2008 te Tilburg opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een mes in de rug van [slachtoffer] gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden."
2.3. Het Hof heeft ten aanzien van het bewijs, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende overwogen:
"Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
A.
Uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen komt de volgende gang van zaken naar voren. In de nacht van 19 op 20 januari 2008 was in de woning aan [a-straat] te [plaats] een groep van zes personen aanwezig, onder wie [slachtoffer], [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3] en de verdachte. In de woning is op enig moment ruzie ontstaan tussen [slachtoffer] en de verdachte, waarbij de verdachte door [slachtoffer] meermalen is geslagen en waarbij [slachtoffer] verdachtes keel heeft dichtgeknepen. [Slachtoffer] heeft vervolgens in gezelschap van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] de woning verlaten en is samen met hen ingestapt in een personenbusje om weg te rijden. De verdachte heeft daarop uit de keuken van de woning een mes met een totale lengte van 27 centimeter en één of meer blikjes bier gepakt en is achter het groepje mannen aangerend. Buiten de woning gekomen heeft de verdachte ten minste één blikje bier tegen het inmiddels wegrijdende busje gegooid. De bestuurder van het busje, [betrokkene 1], heeft daarop het voertuig tot stilstand gebracht, waarop [slachtoffer], die als passagier op de achterbank zat, het busje heeft verlaten. Vervolgens is het tot een gewelddadige confrontatie gekomen tussen [slachtoffer] en de verdachte, waarbij [slachtoffer] is geraakt in zijn rug door het mes dat de verdachte in zijn hand had. [Slachtoffer] is als gevolg van het steekletsel dat hij heeft opgelopen, te weten: een verwonding in de linkerzijde van de rug met een steekkanaal van circa 16 centimeter, overleden.
B. (...)"
2.4. Het Hof heeft ten aanzien van het beroep op noodweer(exces) het volgende overwogen:
"Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
I.
Door de raadsman is namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat deze moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld in een situatie van noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Daartoe is aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat [slachtoffer], nadat hij uit het busje was gestapt, een steen van de grond heeft opgeraapt en met die steen in de hand op de verdachte is afgekomen. Verdachte meende zich te moeten verdedigen tegen het dreigende gevaar dat daarin besloten lag.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
II.
Bij geen enkele gelegenheid, daaronder begrepen zijn verhoor ter 's-hofs terechtzitting, heeft de verdachte er melding van gemaakt dat [slachtoffer] met een steen in de hand op hem afgekomen is.
III.
Ook overigens is daarvan in het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken. In het dossier bevindt zich wel een verklaring van de getuige [getuige] dat hij zag dat degene die uit het busje was gestapt zich bukte en iets opraapte. Hij verklaart echter verder dat hij niet weet wat die persoon opraapte en evenmin wat die er vervolgens mee heeft gedaan.
IV.
Aldus is bij het onderzoek ter terechtzitting de aan het verweer ten grondslag gelegde stelling, te weten: dat [slachtoffer] dreigend met een steen in zijn hand op de verdachte afkwam, in het geheel niet aannemelijk geworden. Bijgevolg wordt het verweer verworpen.
V.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
VI.
Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht. Het feit wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Door de raadsman is namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep voorts betoogd dat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat er sprake was van een situatie van noodweerexces als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het hof verwerpt ook dit verweer nu, zoals hiervoor overwogen, niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een noodweer-situatie. Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde."
2.5. Blijkens de toelichting behelst het middel de klacht dat het oordeel van het Hof dat in het geheel niet aannemelijk is geworden dat het slachtoffer een steen in zijn hand had, onbegrijpelijk is in het licht van de verklaringen die de getuige [getuige] bij de politie heeft afgelegd.
2.6. Het middel steunt kennelijk op de opvatting dat het Hof enkel op grond van de verklaringen van [getuige] niet aannemelijk heeft geacht dat [slachtoffer] met een steen in de hand op de verdachte afkwam. Aldus gaat het middel uit van een te beperkte lezing van de in 2.4 weergegeven overwegingen van het Hof. Onder II, III en IV van die overwegingen heeft het Hof immers tot uitdrukking gebracht dat het de aan het beroep op noodweer(exces) ten grondslag gelegde stelling dat [slachtoffer] dreigend met een steen in de hand op de verdachte afkwam, niet aannemelijk heeft geacht, omdat de verdachte bij geen enkele gelegenheid - ook niet bij zijn verhoor ter terechtzitting van het Hof - ervan heeft melding gemaakt dat [slachtoffer] met een steen in de hand op hem is afgekomen, dat daarvan ook overigens in het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken en dat dit ook niet kan worden afgeleid uit de verklaringen van [getuige]. Dat oordeel van het Hof is niet onbegrijpelijk. Voor een verdergaande toetsing daarvan is in cassatie geen plaats.
2.7. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel klaagt over het in de bestreden uitspraak niet vermelden van de wettelijke voorschriften waarop de oplegging van de verbeurdverklaring is gegrond.
4.2. Het middel is gegrond. De Hoge Raad zal met toepassing van art. 441 Sv dit verzuim herstellen.
5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van tien jaren.
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 5 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover daarbij als wettelijke voorschriften waarop de oplegging van de straf berust niet de art. 33 en 33a Sr zijn vermeld alsmede wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermeldt als wettelijke voorschriften waarop de strafoplegging mede berust de art. 33 en 33a Sr;
vermindert de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze negen jaren en elf maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, W.F. Groos en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 1 juni 2010.