ECLI:NL:HR:2010:BL3274
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- O. de Savornin Lohman
- E.J. Numann
- J.C. van Oven
- C.A. Streefkerk
- Rechtspraak.nl
Vervroegde aflossing van geldlening door de Staat aan Postbank en de bevoegdheid van de Minister van Financiën
In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, staat de mogelijkheid van vervroegde aflossing van een geldlening door de Staat aan de Postbank centraal, in het bijzonder de interpretatie van artikel 5 lid 1 van de Postbankwet. De Postbank, thans ING Bank N.V., had in 1985 een lening van de Staat verkregen, die onder bepaalde voorwaarden vervroegd kon worden afgelost. In 1997 verzocht de Postbank de Minister van Financiën om toestemming voor vervroegde aflossing, maar deze weigerde dat, met als argument dat de aflossing voor de Staat financieel niet verantwoord was gezien de marktrente. De Postbank stelde dat deze weigering onrechtmatig was en vorderde schadevergoeding. De rechtbank Amsterdam en het gerechtshof te Amsterdam hebben de vorderingen van de Postbank afgewezen, waarbij het hof oordeelde dat de Minister van Financiën zijn bevoegdheid om vervroegde aflossing te weigeren niet uitsluitend mag uitoefenen ter voorkoming van een rente-mismatch, maar ook de zakelijke belangen van de Staat mag behartigen.
De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het hof en verwierp het cassatieberoep van de Postbank. De Hoge Raad oordeelde dat de Minister van Financiën bij de uitoefening van zijn bevoegdheid tot weigering van vervroegde aflossing niet alleen de continuïteit van de Postbank in het oog moet houden, maar ook de financiële belangen van de Staat. De Hoge Raad veroordeelde de Postbank in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Staat zijn begroot op € 374,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en openbaar uitgesproken op 23 april 2010.