ECLI:NL:HR:2010:BL3283

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/04178
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onteigeningsrecht en schadeloosstelling bij vervroegde onteigening

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 april 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over onteigeningsrecht. De Gemeente Den Haag was eiseres tot cassatie en [verweerder] was de verweerder in cassatie. De zaak betrof een vervroegde onteigening van onroerend goed dat toebehoorde aan de Gemeente, waarin een onderneming werd gedreven. De centrale vraag was of de schadeloosstelling correct was vastgesteld op basis van het liquidatietarief aan de huurder van het onteigende goed, met toepassing van de kapitalisatiefactor 7, zoals voorgeschreven in artikel 42 lid 1 van de Onteigeningswet en artikel 7:290 van het Burgerlijk Wetboek.

De Hoge Raad heeft de klachten van de Gemeente over de berekening van de schadeloosstelling verworpen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verhoging van de jaarwinst met kosten van rechtsbijstand niet in mindering mocht worden gebracht op de vergoeding voor inkomensschade. Ook de rentelasten die voortvloeiden uit noodzakelijke extra financiering voor de ontslagvergoeding werden door de Hoge Raad aangemerkt als onteigeningsgevolg. De Hoge Raad oordeelde dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft de Gemeente in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op € 374,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Tevens werd [verweerder] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van de Gemeente, begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein.

Uitspraak

23 april 2010
Eerste Kamer
08/04178
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
DE GEMEENTE DEN HAAG,
zetelende te Den Haag,
EISERES tot cassatie, verweerster in het incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. P.S. Kamminga,
t e g e n
[Verweerder], handelende onder de naam [A],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie, eiser in het incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. M.E. Gelpke.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de Gemeente en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 245305/HA ZA 05-2007 van de rechtbank 's-Gravenhage van 24 augustus 2005, 11 januari 2006, 18 juli 2006, 28 maart 2007, 2 mei 2007, 4 oktober 2007, 30 juli 2008 en het herstelvonnis van 13 augustus 2008.
De vonnissen van 28 maart 2007, 30 juli 2008 en het herstelvonnis zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de vonnissen van 28 maart 2007 en 30 juli 2008 heeft de Gemeente beroep in cassatie ingesteld. [verweerder] heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld tegen het vonnis van 30 juli 2008 en het herstelvonnis.
De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman strekt in het cassatieberoep van de Gemeente en in het incidentele beroep van [verweerder] tot verwerping.
De advocaat van de Gemeente heeft bij brief van 12 februari 2010 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de Gemeente in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 374,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris;
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 23 april 2010.