ECLI:NL:HR:2010:BL3585

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/05090
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onbevoegdheid van het Hof in belastingaanslagzaak

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 18 februari 2009, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2005. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, die door de Inspecteur was verhoogd. De Rechtbank te Breda heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verminderd, maar de Hoge Raad interpreteert deze uitspraak als handhaving van de aanslag na ambtshalve vermindering.

Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Hof, dat zich onbevoegd verklaarde. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte onbevoegd was, aangezien het hoger beroep was ingesteld tegen een uitspraak die op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan het Hof was voorgelegd. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof en verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk. Tevens wordt de Staat gelast om het griffierecht van € 107 aan belanghebbende te vergoeden.

De Hoge Raad benadrukt dat het hoger beroep was bedoeld om de rechter te laten beslissen over de aanslag en bijkomende beslissingen, en dat geschillen over onderbewindstelling door de burgerlijke rechter moeten worden behandeld. De proceskosten worden niet toegewezen, omdat er geen termen voor veroordeling aanwezig zijn. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 12 februari 2010.

Uitspraak

Nr. 08/05090
12 februari 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X (hierna: belanghebbende), woonplaats gekozen hebbend te Z, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 18 februari 2009, nr. 08/00287, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verhoogd.
De Rechtbank te Breda (nr. AWB 07/4247) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd, hetgeen de Hoge Raad aldus verstaat dat de Rechtbank de aanslag heeft gehandhaafd zoals die na de ambtshalve verleende vermindering was komen te luiden.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft zich onbevoegd verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. De uitspraak van de Rechtbank is een uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht, en is gedaan naar aanleiding van belanghebbendes bezwaren tegen een aan hem voor het jaar 2005 opgelegde belastingaanslag. Tegen een dergelijke uitspraak kan op grond van artikel 27h, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof. Het Hof heeft zich daarom ten onrechte onbevoegd verklaard. Voor zover de klachten zich richten tegen deze onbevoegdverklaring, slagen zij.
3.2. De klachten kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.3. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
3.4.1. Het rechtsmiddel van hoger beroep tegen een uitspraak als bedoeld in 3.1 is voor de belanghebbende opengesteld om de rechter te doen beslissen of het bedrag van de aanslag (verder) moet worden verlaagd. Ook kan de belanghebbende dit rechtsmiddel aanwenden om op te komen tegen bijkomende beslissingen van de rechtbank, zoals beslissingen over vergoeding van griffierecht en proceskosten.
3.4.2. Uit het proces-verbaal van de zitting van het Hof blijkt dat belanghebbende het eens is met het bedrag van de aanslag dat resteert nadat de Inspecteur deze aanslag tijdens de procedure voor de Rechtbank ambtshalve heeft verminderd. Blijkens dit proces-verbaal heeft belanghebbende door het instellen van hoger beroep uitsluitend willen opkomen tegen een door hem gestelde blokkering van zijn bankrekening in verband met een onderbewindstelling.
3.4.3. Nu het hoger beroep niet was gericht op (verdere) verlaging van het bedrag van de aanslag, en evenmin opkwam tegen een bijkomende beslissing van de Rechtbank, had het Hof dit niet-ontvankelijk moeten verklaren. Hierbij verdient opmerking dat geschillen met betrekking tot een onderbewindstelling en de daaruit voortvloeiende gevolgen ten aanzien van zijn bankrekening, door belanghebbende uitsluitend ter beslissing kunnen worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk, en
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 107.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren J.W.M. Tijnagel en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2010.