2.3. Het Hof heeft het aangevoerde als volgt weergegeven en verworpen(1):
"De raadsman heeft -zakelijk weergegeven- het volgende verweer gevoerd.
De verbalisanten zijn op onrechtmatige wijze de woning van de minderjarige verdachte binnengetreden en hebben hem eveneens onrechtmatig aangehouden. Vervolgens hebben de verbalisanten verdachte zonder hem de cautie te geven verhoord, hetgeen moet leiden tot uitsluiting van de door de verdachte afgelegde politieverklaringen voor het bewijs. Bovendien hebben de verbalisanten de uitlevering van het mes gevorderd, terwijl deze vordering is geschied na het onrechtmatig binnentreden van de woning en zonder dat de verdachte de cautie was gegeven, hetgeen ook tot de conclusie moet leiden dat het verkrijgen van het mes en het daarop gevolgde onderzoek moet leiden tot bewijsuitsluiting.
Het hof is van oordeel, zoals door de raadsman bepleit, dat de zonder voorafgaande cautie afgelegde verklaring van de verdachte bij zijn aanhouding ten overstaan van de verbalisanten op 11 juli 2007, niet gebruikt kan worden voor het bewijs van het tenlastegelegde, aangezien deze verklaring op onrechtmatige wijze tot stand is gekomen. Datzelfde geldt voor de direct daarop, op basis van de verklaring van verdachte gevorderde uitlevering van het mes, met de aan de onrechtmatige verkrijging van dat mes verbonden onderzoeksresultaten.
De door het hof aangenomen onrechtmatigheid strekt zich niet uit tot de door de aangever [aangever] afgelegde verklaringen, de medische verklaring van de aangever gedateerd 30 juli 2007, de verklaringen van verdachte afgelegd op 12 juli 2007 omstreeks 09:17 uur ten overstaan van de verbalisante [verbalisant 1], op 12 juli 2007 omstreeks 13.35 uur afgelegd tegenover de hulpofficier van justitie en door hem in aanwezigheid van zijn raadsman afgelegd bij de rechter-commissaris op 13 juli 2007. De inhoud van deze reeks onderling consistente verklaringen van verdachte kan, anders dan door de verdediging betoogd, gelden als rechtmatig verkregen bewijs. De verklaringen zijn immers afgelegd nadat verdachte, blijkens de van deze verhoren opgemaakte processen-verbaal, uitdrukkelijk is gewezen op zijn zwijgrecht en niet aannemelijk is geworden dat hij deze verklaringen niet in vrijheid heeft kunnen afleggen. Bovendien heeft verdachte zijn verklaring bij de rechter-commissaris afgelegd in aanwezigheid van zijn raadsman en is deze verklaring in hoger beroep door de verdediging niet betwist.
De verdachte heeft op 13 juli 2007 bij de rechter-commissaris onder meer verklaard:
"Ik heb ruzie gehad met een achterbuurman (het hof begrijpt: aangever [aangever]).
Ik draag sinds die tijd een stanleymes bij me (...).
Het klopt dat ik gezegd heb dat ik mezelf niet meer in de hand zou hebben als ik hem weer tegen zou komen. Het klopt dat ik gezegd heb dat ik het mes zou gebruiken als ik hem tegen zou komen. Ik was bang dat hij mij iets zou aan doen. Het is gebeurd omdat ik bang ben."
Het hof komt tot dit oordeel aangezien uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat de verdachte tot bovenvermelde, voor het bewijs gebruikte verklaringen is gekomen uitsluitend omdat hij deze reeds eerder had gedaan zonder dat daaraan de mededeling van de cautie was voorafgegaan (HR 26 januari 1988, LJN AD0157). De bedoelde verklaringen zijn in vrijheid afgelegd, zoals bedoeld in artikel 29, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering."