ECLI:NL:HR:2010:BL6269

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/04115
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van overeenkomsten en bewijslastverdeling in cassatie

In deze zaak, die op 7 mei 2010 door de Hoge Raad is behandeld, gaat het om een cassatieberoep van de eiseres tegen de arresten van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.S. Meijer, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de arresten van 7 november 2006 en 8 april 2008, waarin het hof eerder beslissingen heeft genomen in een geschil dat voortvloeit uit overeenkomstenrecht. De verweersters, waaronder de gezamenlijke erfgenamen van een betrokkene, zijn vertegenwoordigd door de advocaten mr. E. Grabandt en mr. L. Kelkensberg.

De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Maastricht en de arresten van het hof, die aan het cassatieberoep zijn gehecht. De advocaat-generaal E.M. Wesseling-van Gent heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de klachten die in het middel zijn aangevoerd, niet gegrond bevonden en heeft geoordeeld dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gegeven zonder nadere motivering, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft het cassatieberoep verworpen en de eiseres veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 374,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein, en de zaak is behandeld door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel.

Uitspraak

7 mei 2010
Eerste Kamer
08/04115
EE/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer,
t e g e n
1. [Verweerster 1],
2. [Verweerster 2],
beide gevestigd te [vestigingsplaats],
3. DE GEZAMENLIJKE ERFGENAMEN VAN [betrokkene 1],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaten: mr. E. Grabandt en mr. L. Kelkensberg.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerder] c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 91808/HAZA 04-416 van de rechtbank Maastricht van 13 april 2005 en 19 juli 2006,
b. de arresten in de zaken 103.002.128 (rolnummer 05/922), 103.002.267 (rolnummer 05/1080) en 103.004.457 (rolnummer 06/1549) van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 29 november 2005, 7 november 2006 en 8 april 2008.
De arresten van 7 november 2006 en 8 april 2008 van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van 7 november 2006 en 8 april 2008 van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [eiseres] mede door mr. J. Mencke, advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op € 374,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 7 mei 2010.