ECLI:NL:HR:2010:BL6271
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Hammerstein
- O. de Savornin Lohman
- W.D.H. Asser
- Rechtspraak.nl
Cassatie over onrechtmatige daad en ontvangsttheorie in verbintenissenrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 mei 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil over onrechtmatige daad binnen het verbintenissenrecht. De eiseres tot cassatie, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.T.R.F. Carli, had beroep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage. Dit arrest was eerder gewezen op 2 december 2008 en betrof een geschil dat zijn oorsprong vond in vonnissen van de rechtbank Dordrecht, gedateerd 17 november 2004, 30 november 2005 en 29 maart 2006. De eiseres stelde dat de verweerders, [verweerder 1] en [verweerder 2], onrechtmatig hadden gehandeld, maar de Hoge Raad oordeelde dat de klachten in de middelen niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad verwees naar artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft het beroep van de eiseres verworpen en haar veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. De kosten aan de zijde van [verweerder 1] werden begroot op € 1.256,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, terwijl de kosten aan de zijde van [verweerder 2] eveneens werden begroot op € 1.256,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein, die ook als voorzitter fungeerde in deze zaak.