ECLI:NL:HR:2010:BL6271

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01571
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Hammerstein
  • O. de Savornin Lohman
  • W.D.H. Asser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onrechtmatige daad en ontvangsttheorie in verbintenissenrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 mei 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil over onrechtmatige daad binnen het verbintenissenrecht. De eiseres tot cassatie, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.T.R.F. Carli, had beroep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage. Dit arrest was eerder gewezen op 2 december 2008 en betrof een geschil dat zijn oorsprong vond in vonnissen van de rechtbank Dordrecht, gedateerd 17 november 2004, 30 november 2005 en 29 maart 2006. De eiseres stelde dat de verweerders, [verweerder 1] en [verweerder 2], onrechtmatig hadden gehandeld, maar de Hoge Raad oordeelde dat de klachten in de middelen niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad verwees naar artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft het beroep van de eiseres verworpen en haar veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. De kosten aan de zijde van [verweerder 1] werden begroot op € 1.256,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, terwijl de kosten aan de zijde van [verweerder 2] eveneens werden begroot op € 1.256,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein, die ook als voorzitter fungeerde in deze zaak.

Uitspraak

7 mei 2010
Eerste Kamer
09/01571
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.T.R.F. Carli,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
kantoorhoudende te [plaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. D.M. de Knijff,
2. [Verweerder 2],
kantoorhoudende te [plaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: B.T.M. van der Wiel.
Eiseres tot cassatie zal hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en verweerders, ieder afzonderlijk, als [verweerder 1] en [verweerder 2].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 55353 HAZA 04-2518 van de rechtbank Dordrecht van 17 november 2004, 30 november 2005 en 29 maart 2006,
b. het arrest in de zaak 105.004.840/01 (rolnummer 06/628) van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 2 december 2008.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder 1] en [verweerder 2] hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [verweerder 2] mede door mr. M.P.M. Martens, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van art. 81 RO. De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 9 maart 2010 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder 1] begroot op € 1.256,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris en aan de zijde van [verweerder 2] begroot op € 1.256,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 7 mei 2010.