ECLI:NL:HR:2010:BL6724
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van arrest wegens niet vermelden van wettelijke voorschriften in strafzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 april 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1957 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Amsterdam, locatie Demersluis', was in hoger beroep veroordeeld voor diefstal met geweld en belediging van een ambtenaar. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof had verzuimd om artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) te vermelden als wettelijk voorschrift waarop de strafoplegging mede was gegrond. Dit was in strijd met artikel 358, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), dat bepaalt dat alleen de relevante wettelijke voorschriften vermeld hoeven te worden die de basis vormen voor de veroordeling.
De Hoge Raad vernietigde het bestreden arrest, maar uitsluitend voor zover het niet vermelden van artikel 266 Sr betreft. De Hoge Raad vermeldde dit artikel als wettelijk voorschrift waarop de strafoplegging mede berust. Voor de overige onderdelen van het beroep werd het beroep verworpen. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het vermelden van wettelijke voorschriften in strafzaken, en bevestigt dat de rechter verplicht is om de relevante artikelen te noemen die de basis vormen voor de veroordeling.
De zaak illustreert ook de rol van de Advocaat-Generaal, die in deze procedure had geconcludeerd tot vernietiging van het arrest op basis van het niet vermelden van artikel 266 Sr. De Hoge Raad volgde deze conclusie en bevestigde de noodzaak van een correcte juridische onderbouwing in strafrechtelijke uitspraken.