ECLI:NL:HR:2010:BL6754

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/00722
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest Gerechtshof Amsterdam inzake drugshandel en bewijsvoering

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarin de verdachte is veroordeeld voor drugshandel. De Hoge Raad behandelt het beroep dat is ingesteld door de verdachte, die in cassatie is gegaan tegen een arrest van het Gerechtshof van 3 februari 2009. De verdachte, geboren in 1969, was ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Veenhuizen'. De advocaat van de verdachte, mr. H.G. Koopman, heeft een middel van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het Hof voor herbehandeling.

Het Gerechtshof had vastgesteld dat de verdachte op 6 september 2007 te Amsterdam samen met een ander ongeveer 8 kilogram cocaïne heeft vervoerd. De bewijsvoering was gebaseerd op observaties en afgeluisterde telefoongesprekken van de medeverdachte, [betrokkene 1]. De verdachte was regelmatig in het gezelschap van [betrokkene 1] en verbleef met hem in een woning waar ook voorwerpen zijn aangetroffen die bestemd waren voor het bewerken van cocaïne. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof de bewezenverklaring van het feit toereikend heeft gemotiveerd en dat er voldoende bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel.

De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en bevestigt de uitspraak van het Gerechtshof. De beslissing is genomen op 20 april 2010 door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, en is gepubliceerd in de rechtspraak.

Uitspraak

20 april 2010
Strafkamer
nr. 09/00722
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 februari 2009, nummer 23/000159-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Veenhuizen, locatie Esserheem" te Veenhuizen.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft het onder 1 primair en 3 bewezenverklaarde en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de motivering van het onder 3 bewezenverklaarde feit.
2.2.1. Ten laste van de verdachte heeft het Hof onder 3 bewezenverklaard dat:
"hij op 6 september 2007 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 8 kilogram cocaïne."
2.2.2. Met betrekking tot de bewijsvoering houdt 's Hofs arrest het volgende in(1):
"Vaststaande feiten
Naar aanleiding van in de zomer van 2007 binnengekomen informatie van de Criminele Inlichtingen Eenheid van de Nationale Recherche is een onderzoek ingesteld naar de verdachte [betrokkene 1]. Verificatie van de betreffende informatie heeft onder meer geleid tot de vaststelling dat op naam van [betrokkene 1] een auto stond, voorzien van het Spaanse kenteken [AA-00-BB] en dat [betrokkene 1] een woning had gehuurd aan de [a-straat 1] te [plaats]. Vanaf 24 augustus 2007 tot en met 6 september 2007 zijn de telefoongesprekken van [betrokkene 1] afgeluisterd, opgenomen en geregistreerd. Vanaf 28 augustus 2007 is de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] geobserveerd. Uit deze observaties volgt dat [betrokkene 1] regelmatig samen is gesignaleerd met een NN-verdachte, die [A] wordt genoemd in de observatie processen-verbaal en van wie later blijkt dat het de verdachte betrof. In de middag van 4 september 2007 zijn [betrokkene 1] en de verdachte samen gezien in de Etos aan de Ferdinand Bolstraat te Amsterdam alwaar [betrokkene 1] een bestelling talkpoeder kwam ophalen. De verdachte heeft deze goederen afgerekend en de winkelmedewerkster heeft de verdachten vier kratten meegegeven, die dozen met talkpoeder bevatten. Deze dozen heeft [betrokkene 1] vervolgens op de achterbank van zijn auto geladen. Op 5 september 2007 heeft [betrokkene 1] een telefoongesprek met zijn vader gevoerd waarin hij zijn vader laat weten dat hij de volgende dag dingen komt ophalen die verkocht zijn. Op 6 september 2007 zijn [betrokkene 1] en de verdachte samen geobserveerd toen zij met de auto van [betrokkene 1] richting [plaats] reden alwaar de vader van [betrokkene 1] woonachtig was. Geobserveerd is dat [betrokkene 1] de garage bij de woning van zijn vader is binnengegaan en naar buiten is gekomen met een kennelijk voor de helft gevulde, blauwe Albert Heijntas. [Betrokkene 1] en de verdachte zijn vervolgens samen weggereden in de auto van [betrokkene 1] in de richting van Amsterdam, alwaar ze later op de dag zijn aangehouden. Op 7 september 2007 is in de auto van [betrokkene 1] een 8-tal plakken, vermoedelijk verdovende middelen, aangetroffen waarvan monsters zijn genomen ten behoeve van een onderzoek door het NFI. In de plakken is een logo van een letter B geperst. Uit onderzoek door het NFI is gebleken dat de monsters cocaïne bevatten.
(...)
Standpunten verdediging
(...)
De raadsman heeft aangevoerd dat de in de auto van [betrokkene 1] aangetroffen cocaïne op twee verborgen plaatsen zijn gevonden. Eén deel van de cocaïne is gevonden in de ruimte onder de achterbank nadat twee lades zijn verwijderd, het andere deel lag onder een luikje in de bodemplaat van de auto. Verdachte heeft dit derhalve niet kunnen zien toen hij in de auto van [betrokkene 1] zat. Of de cocaïne in het Albert Heijntasje heeft gezeten is onbekend en kan niet worden aangetoond met de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen. Vaststaat dat de cocaïne in de auto van [betrokkene 1] is gevonden. Een strafbare betrokkenheid van de verdachte kan hieruit niet worden afgeleid. De raadsman bepleit derhalve ook vrijspraak van het derde tenlastegelegde feit.
Beoordeling van de standpunten
Het hof stelt in de eerste plaats vast dat uit het samenstel van de in de woning te [plaats] aangetroffen voorwerpen, in samenhang met de vaststellingen van het NFI met betrekking tot een aantal van deze voorwerpen en in samenhang met het aangetroffen papier met daarop vermeld de "melting points" van cocaïne, bewezen is dat deze voorwerpen bestemd waren voor het bewerken en verwerken van cocaïne en voorts dat met een zeker aantal van deze voorwerpen ook daadwerkelijk cocaïne is bewerkt of verwerkt. Voorts stelt het hof vast dat de verdachte, samen met [betrokkene 1] en anderen, geruime tijd in die woning heeft verbleven. Het hof stelt tenslotte vast dat in de auto van [betrokkene 1], waarin de verdachte als passagier reed, een grote hoeveelheid cocaïne is aangetroffen. Voor de beoordeling van de stelling van de verdachte dat hij niettemin geen wetenschap had van de aangetroffen goederen en cocaïne, is het navolgende van belang.
[Betrokkene 1] heeft in de periode, gelegen tussen het door hem huren van de woning in [plaats] en zijn aanhouding, telefoongesprekken gevoerd. De inhoud van deze afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken dient te worden bezien in het licht van de hiervoor door het hof gedane vaststellingen en kan dan niet anders worden geduid dan dat daarin in versluierend taalgebruik wordt gesproken over het bewerken, dan wel verwerken, van verdovende middelen. Zo heeft [betrokkene 1] op 24 augustus 2007 een telefoongesprek gevoerd met een onbekend gebleven persoon waarin hij deze persoon laat weten dat het van de week allemaal klaar is. Op dezelfde dag heeft hij een ander telefoongesprek gevoerd met een onbekend gebleven persoon waarin hij hem laat weten dat "wat we hebben, niet mooi is, maar wel goed" en dat hij, als hij tevreden is, aardig wat kan bijmaken. Op 28 augustus 2007 heeft [betrokkene 1] een gesprek gevoerd met een persoon genaamd [betrokkene 2] waarin [betrokkene 2] hem vraagt wat de jongens hebben geproduceerd. [betrokkene 1] heeft hierop geantwoord: "niet wat jij wil, begrijp je wat ik bedoel?" Later op de dag is [betrokkene 1] opnieuw gebeld door [betrokkene 2]. In dit gesprek heeft [betrokkene 2] aan [betrokkene 1] gevraagd of hij zo'n speler van slechte kwaliteit wil hebben waarop [betrokkene 1] heeft laat weten dat de jongens op dat moment bezig zijn en niet gestoord kunnen worden. Op 3 september 2007 heeft [betrokkene 1] gesproken met een onbekend gebleven persoon, en heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij dingen weet te liggen en er één klaarligt met een heleboel nullen. Op 4 september 2007 is [betrokkene 1] wederom gebeld door [betrokkene 2] tegen wie hij heeft verklaard dat ze nog niks hebben en dat als hij wat weet, hij een belletje zal geven. Op 6 september 2007 heeft [betrokkene 1] met zijn vader gebeld aan wie hij heeft laten weten dat hij die dingen uit de garage moet hebben waarvan hij de dag ervoor heeft laten weten dat ze verkocht zijn.
[Betrokkene 1] heeft op 4 september 2007 een grote hoeveelheid door hem besteld talkpoeder opgehaald. Dit talkpoeder is door de verdachte afgerekend. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is van talkpoeder algemeen bekend dat het ook wordt gebruikt als versnijdingsmiddel voor cocaïne. Dat niet is vastgesteld dat de in de auto aangetroffen plakken cocaïne versneden waren met talkpoeder, doet - nog daargelaten dat niet gebleken is dat daarnaar onderzoek is gedaan - daaraan niet af. In het telefoongesprek dat [betrokkene 1] op 5 september 2007 met zijn vader heeft gevoerd heeft hij gezegd dat hij de volgende dag langs zal komen om dingen op te halen die verkocht zijn. De dag erna is [betrokkene 1] zoals afgesproken - samen met de verdachte - naar zijn vader gegaan heeft daar een kennelijk voor de helft gevulde blauwe Albert Heijntas opgehaald. Uit het observatierapport en de prints van de gemaakte video-opname blijkt dat [betrokkene 1] deze tas op de achterbank van zijn auto heeft gelegd en met deze tas heeft gerommeld. Later is deze tas leeg aangetroffen in de auto en is elders in de auto de cocaïne aangetroffen. Het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, kan tot geen andere conclusie leiden dan dat [betrokkene 1] als dader betrokken is geweest bij het bewerken van cocaïne, bij de verkoop van die (bewerkte) cocaïne en bij het vervoeren van die cocaïne. Uit de observaties is gebleken dat de verdachte in de betreffende periode regelmatig in het gezelschap van [betrokkene 1] was. Hij verbleef met [betrokkene 1] in de woning in [plaats], haalde samen met [betrokkene 1] een bestelling talkpoeder op, ging samen met [betrokkene 1] bij diens vader de "dingen" die verkocht waren ophalen en zat bij [betrokkene 1] in de auto waarin de cocaïne is aangetroffen. De verdachte heeft bovendien ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij wist dat de personen met wie hij in de woning in [plaats] verbleef bezig waren met een "deal" in verdovende middelen. Hij heeft voorts verklaard dat hij om deze personen te beschermen, in eerste instantie bij de politie heeft verklaard dat de in de auto aangetroffen cocaïne zijn eigendom was. Het hof overweegt dat die verklaring, ook al was deze onjuist, in ieder geval wijst op wetenschap van de aanwezigheid van die cocaïne. Het hof overweegt nog voorts dat de verdachte voor aard en doel van de hiervoor gereleveerde contacten met [betrokkene 1], de door hem en [betrokkene 1] bezochte locaties, als ook zijn verblijf in de door [betrokkene 1] gehuurde woning geen redelijke verklaring heeft gegeven. Het voorgaande, in samenhang bezien, levert het wettig en overtuigend bewijs op dat de verdachte als medepleger betrokken is geweest bij het bewerken, verwerken en verkopen van cocaïne en bij het vervoeren van cocaïne."
2.3. Aldus heeft het Hof de bewezenverklaring van feit 3, ook in het licht van hetgeen blijkens de bestreden uitspraak namens de verdachte is aangevoerd, toereikend gemotiveerd. Art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv noopte het Hof niet tot een nadere motivering.
2.4. Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 20 april 2010.
1 De vindplaatsen van de bewijsmiddelen waarop deze overweging steunt, zijn niet opgenomen in dit arrest.