ECLI:NL:HR:2010:BL7406

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/00414
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om machtiging tot voortgezet verblijf van een persoon in psychiatrisch ziekenhuis op basis van art. 37 Sr.

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 mei 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek om een machtiging tot voortgezet verblijf van een persoon die op basis van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft. De zaak betreft een verzoek van de officier van justitie aan de rechtbank Amsterdam om een machtiging te verlenen voor het voortgezet verblijf van de betrokkene, die op 23 december 2008 door de rechtbank Almelo was geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis. De rechtbank Amsterdam verleende op 17 december 2009 de gevraagde machtiging, die inging op 18 december 2009 en eindigde op 17 december 2010.

De Hoge Raad overweegt dat de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) van toepassing is op de situatie van de betrokkene. Artikel 51 lid 1 van de Wet Bopz bepaalt dat bij opname in een psychiatrisch ziekenhuis de strafrechtelijke last materieel geldt als een machtiging ingevolge de Wet Bopz. Dit betekent dat de rechter op verzoek van de officier van justitie een machtiging tot voortgezet verblijf kan verlenen. De Hoge Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen belang is voor de betrokkene bij de klacht over de gelijktijdige geldigheid van de verblijfstitels, aangezien de betrokkene niet langer dan een jaar op basis van de last en de machtiging in het ziekenhuis heeft verbleven.

De Hoge Raad verwerpt het beroep van de betrokkene, waarbij de klachten die in cassatie zijn aangevoerd niet tot een andere beslissing kunnen leiden. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de geldigheid van de verleende machtiging tot voortgezet verblijf en de toepassing van de Wet Bopz in deze context.

Uitspraak

7 mei 2010
Eerste Kamer
10/00414
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Betrokkene],
wonende te [woonplaats], thans verblijvende in de GGZ-instelling Arkin, locatie Inforsa, te Amsterdam,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: M.M. van Asperen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar het navolgende stuk:
a. de beschikking in de zaak 444561/FA RK 09.9246 van de rechtbank Amsterdam van 17 december 2009.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft verzocht het beroep (deels) niet-ontvankelijk te verklaren althans het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bij vonnis van 23 december 2008 heeft de meervoudige strafkamer van de rechtbank Almelo gelast dat betrokkene op de voet van art. 37 Sr. in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor de duur van een jaar. Betrokkene is op grond van deze last opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis te Amsterdam.
(ii) Op 26 november 2009 heeft de officier van justitie de rechtbank Amsterdam verzocht een machtiging te verlenen tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis.
(iii) Op 17 december 2009 heeft de rechtbank betrokkene en zijn raadsvrouwe alsmede de behandelend psychiater gehoord. Bij beschikking van diezelfde datum heeft de rechtbank een machtiging tot voortgezet verblijf verleend, ingaande op 18 december 2009 en eindigend op 17 december 2010.
3.2.1 Onderdeel 1 klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat ten tijde van het inleidend verzoek en ten tijde van het geven van de beschikking ten aanzien van betrokkene sprake was van een maatregel als bedoeld in art. 37 Sr. Volgens het onderdeel had de rechtbank de beschikking slechts mogen geven onder de opschortende voorwaarde dat die maatregel wordt beëindigd, althans had de rechtbank - ambtshalve - terzake een onderzoek moeten instellen.
3.2.2 Bij de beoordeling van het onderdeel wordt het volgende vooropgesteld.
Met betrekking tot personen die op grond van een uitspraak van de strafrechter als bedoeld in art. 37 Sr. in een psychiatrisch ziekenhuis verblijven, zijn ingevolge art. 51 lid 1 Wet Bopz - voor zover thans van belang - de art. 15 tot en met 18 Wet Bopz van overeenkomstige toepassing. Dit brengt mee dat de rechter op verzoek van de officier van justitie een machtiging tot voortgezet verblijf kan verlenen (art. 15 lid 1 Wet Bopz). Het verzoek van de officier van justitie moet bij de rechtbank worden ingediend tijdens de zesde of de vijfde week vóór het einde van de geldigheidsduur van de lopende verblijfstitel. De rechtbank beslist binnen vier weken na het indienen van het verzoekschrift. Indien de verzochte machtiging wordt verleend, heeft deze een geldigheidsduur van ten hoogste een jaar na haar dagtekening (art. 17 Wet Bopz).
3.2.3 Gelet op de ingangsdatum van de door de rechtbank verleende machtiging tot voortgezet verblijf - 18 december 2009 - moet ervan worden uitgegaan dat ten aanzien van betrokkene gedurende een aantal dagen tussen 18 december 2009 en de datum waarop de geldigheidsduur van de last tot plaatsing als bedoeld in art. 37 Sr. verstreek, twee verblijfstitels tegelijkertijd van toepassing waren. Nu art. 51 lid 1 Wet Bopz meebrengt dat bij opneming in een psychiatrisch ziekenhuis de strafrechtelijke last materieel gaat gelden als een machtiging ingevolge de Wet Bopz - behoudens een aantal hier niet terzake doende uitzonderingen - valt niet in te zien welk belang betrokkene heeft bij zijn klacht. Daarbij moet voorts in aanmerking worden genomen dat, gelet op de hiervoor genoemde ingangsdatum van 18 december 2009 en de door de rechtbank bepaalde einddatum van 17 december 2010, betrokkene in ieder geval niet langer dan een jaar op basis van de last en evenmin langer dan een jaar op basis van de machtiging in een psychiatrisch ziekenhuis heeft verbleven respectievelijk zal verblijven.
Het onderdeel is derhalve tevergeefs voorgesteld.
3.3 Ook de in de onderdelen 2 en 3 aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 7 mei 2010.