ECLI:NL:HR:2010:BL7953

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02250
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.B. Bavinck
  • A.R. Leemreis
  • J.A.C.A. Overgaauw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vennootschapsbelasting en fraus legis met betrekking tot omzetting van geldlening in lijfrenteverplichting

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure van X B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, die betrekking heeft op aanslagen in de vennootschapsbelasting voor de jaren 1999, 2000 en 2001. De Inspecteur had de aanslagen gehandhaafd na bezwaar, maar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de uitspraken van de Inspecteur. Deze uitspraak werd echter door de Hoge Raad op 11 juli 2008 vernietigd, met verwijzing naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling.

Het Hof oordeelde dat de omzetting van een geldlening in een lijfrenteverplichting onlosmakelijk samenhing met de verkoop van aandelen van G B.V. Het Hof concludeerde dat er geen doorslaggevend zakelijk motief was voor deze omzetting, en dat het doorslaggevende motief was om de heffing van vennootschapsbelasting te verijdelen. Belanghebbende voerde aan dat het aandeelhoudersmotief, namelijk het garanderen van een stabiele inkomensstroom, een zakelijk doel diende, maar het Hof oordeelde dat dit niet het geval was.

De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en dat de middelen van belanghebbende niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 19 maart 2010.

Uitspraak

Nr. 09/02250
19 maart 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 28 april 2009, nr. 08/00339, betreffende aanslagen in de vennootschapsbelasting.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 1999, 2000 en 2001 aanslagen in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur zijn gehandhaafd.
Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de aanslagen verminderd.
2. Het eerste geding in cassatie
De uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 11 juli 2008, nr. 43376, LJN BB5195, BNB 2008/266, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
Het Hof heeft het tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de aanslagen verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
3. Het tweede geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
4. Beoordeling van de middelen
4.1.1. Het Hof heeft geoordeeld dat, aangezien de omzetting van de geldlening in een lijfrenteverplichting onlosmakelijk samenhing met de verkoop van de aandelen G B.V. - aan welke rechtshandeling geen doorslaggevend zakelijk motief ten grondslag lag - aannemelijk is dat ook aan de omzetting geen zakelijke motieven ten grondslag hebben gelegen. Het door belanghebbende aangevoerde aandeelhoudersmotief - de lijfrente is bedongen om aan F en zijn echtgenote een stabiele inkomensstroom te garanderen - brengt naar het oordeel van het Hof geenszins mee dat met de omzetting een zakelijk doel van belanghebbende werd gediend. Het verijdelen van de heffing van vennootschapsbelasting, in het bijzonder de verijdeling van de toepassing van artikel 10a, lid 2, aanhef en letter b, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, was het doorslaggevende motief voor de omzetting, aldus het Hof.
4.1.2. Middel I betoogt dat 's Hofs oordeel dat het aandeelhoudersbelang niet heeft te gelden als een zakelijk motief bij de vraag of aan de omzetting in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag lagen, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel kan niet tot cassatie leiden omdat het berust op een onjuiste lezing van 's Hofs uitspraak. Het Hof heeft geoordeeld dat het onderhavige motief van de aandeelhouder van belanghebbende - het garanderen van een stabiele inkomensstroom aan hem en zijn echtgenote - gelet op de samenhang tussen de verkoop van de aandelen G B.V. en de omzetting van de daaruit voortvloeiende geldlening in een lijfrenteverplichting, niet afdoet aan het oordeel dat het doorslaggevende motief voor de omzetting het verijdelen van de heffing van vennootschapsbelasting was.
4.2. Aan middel II liggen stellingen ten grondslag die liggen buiten de grens van het geding na verwijzing. Gelet op het verwijzingsarrest moet immers ervan worden uitgegaan dat belanghebbende voor het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch niet had aangevoerd dat F ter zake van de lijfrentetermijnen is onderworpen aan een compenserende heffing. Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C.B. Bavinck als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2010.