ECLI:NL:HR:2010:BL7967
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- C.B. Bavinck
- J.A.C.A. Overgaauw
- Rechtspraak.nl
Cassatie inzake inkomstenbelasting en meerwaardeclausule bij verkoop melkquotum
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 7 april 2009, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2002. De belanghebbende had in 1991 het aandeel van zijn vader in een maatschap overgenomen, inclusief een melkquotum, waarbij een verzoek tot geruisloze doorschuiving werd gedaan en gehonoreerd door de Inspecteur. In 2002 verkocht de belanghebbende het melkquotum en betaalde hij een bedrag van € 187.211 aan zijn broers op basis van een meerwaardeclausule die was overeengekomen bij de overname in 1991.
Het Hof oordeelde dat de belanghebbende bij de verkoop moest afrekenen over de doorgeschoven overdrachtswinst van zijn vader en dat de betaling aan zijn broers niet aftrekbaar was, omdat deze volledig betrekking had op de waardeaangroei van het melkquotum bij zijn vader. De belanghebbende stelde dat het Hof zijn oordeel ten onrechte niet had gegrond op artikel 17 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, maar op een arrest dat betrekking had op een resolutie van de Staatssecretaris.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de belanghebbende falen. Het arrest waar het Hof naar verwees, heeft onder artikel 17 Wet IB 1964 zijn gelding behouden. Het oordeel van het Hof getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2010.