3.3 De overwegingen die het hof tot zijn oordeel hebben geleid kunnen als volgt worden samengevat.
(a) Het geschil tussen partijen gaat over de vraag of de stichting aan Erasmus kan verbieden het gebouw aan Logegebouw ter beschikking te stellen. In de opvatting van de stichting vloeit de verplichting van Erasmus jegens haar om dat niet te doen voort uit zowel de kwalitatieve verplichting als het kettingbeding en het door de stichting aanvaarde derdenbeding. Voor de beslechting van het geschil is voldoende dat komt vast te staan dat het aan Erasmus op grond van een van de bedingen in de akte van 16 april 1993 verboden is het gebouw aan Logegebouw in gebruik te geven. Deze bedingen tussen partijen moeten volgens de Haviltex-maatstaf worden uitgelegd. Het hof onderzoekt eerst of het verbod uit het derdenbeding voortvloeit. (rov. 2.1 tussenarrest)
(b) Erasmus had uit de tekst van het beding, uit de achtergrond van de stichting zoals die blijkt uit haar doelstelling, en met name uit de verwijzing daarin naar het kader van de "Aktion Sühnezeichen", behoren te begrijpen dat de verplichting die zij ten opzichte van de stichting op zich nam, op zijn minst inhield dat het gebouw ten dienste van een ideëel (niet overwegend commercieel) doel moet worden gebruikt ("gerechtigheid en vrede") en dat het gebruik bovendien betekenis moet hebben voor meer dan een beperkte groep mensen.
Het gebouw vormt een bijzonder symbool, te weten de uitdrukking van spijt van Duitsers tegenover de Nederlandse en in het bijzonder de Rotterdamse bevolking voor hetgeen haar in de Tweede Wereldoorlog is aangedaan. De stichting heeft de opdracht ervoor te zorgen dat de wijze waarop het gebouw wordt gebruikt, daarvan blijft getuigen. Daarmee verdraagt zich niet een exclusief gebruik van het gebouw door en ten behoeve van een besloten, niet of nauwelijks naar buiten tredend, gezelschap. (rov. 2.4 tussenarrest)
(c) Nu Erasmus heeft aangevoerd dat de Loges die van het gebouw gebruik zullen maken, geen uitsluitend op zichzelf gerichte gezelschappen zijn, maar wel degelijk naar buiten treden en dat het gebruik door Logegebouw niet exclusief zal zijn, wordt zij in de gelegenheid gesteld een naar aard, frequentie en omvang gespeci-ficeerd overzicht te verstrekken van dergelijke activiteiten die de Loges in de afgelopen vijf jaar hebben ontplooid en die zij voornemens zijn in of vanuit het gebouw voort te zetten onder overlegging van daarop betrekking hebbende documentatie. (rov. 2.4 en 2.5)
(d) Het hof heeft vervolgens in rov. 2 van zijn eindarrest aan de hand van de door Erasmus genoemde activiteiten het voorgenomen gebruik aan de in de akte opgenomen verplichting getoetst, waarbij het hof in rov. 2.6 overweegt dat het gaat om het leggen van een verband met in het recente verleden door de Rotterdamse Loges ondernomen activiteiten die voor het publiek toegankelijk zijn en die in het gebouw zullen worden voortgezet.
(e) Het hof komt tot de conclusie dat het voorgenomen gebruik van het gebouw door Logegebouw niet strookt met de verplichting die Erasmus bij derdenbeding jegens de stichting op zich heeft genomen en dat het daarom aan Erasmus verboden is het gebouw aan Logegebouw ter beschikking te stellen. (rov. 3 eindarrest)
(f) De vordering tot wijziging van de kwalitatieve verplichting/derdenbeding is niet toewijsbaar, omdat het feit dat de stichting een beroep doet op niet-exclusief gebruik van het gebouw, zoals zij de door Erasmus op zich genomen verplichting begrijpt, geen onvoorziene omstandigheid vormt. (eerste rov. 4 eindarrest)
(g) De kwalitatieve verplichting is een obligatoire verplichting, die moet worden uitgelegd naar de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en naar hetgeen zij te dien aanzien over en weer van elkaar mochten verwachten. Naar die maatstaf uitgelegd heeft de met boetebeding versterkte verplichting, zoals opgenomen onder I en III (art. 3) van de akte, dezelfde betekenis als de verplichting uit het derdenbeding. (tweede rov. 4 van het eindarrest)