ECLI:NL:HR:2010:BL9130
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Uitlevering en de beoordeling van de toelaatbaarheid op basis van verdrag en wetgeving
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Middelburg, die op 17 november 2009 een verzoek tot uitlevering van een persoon aan de autoriteiten van Argentinië had behandeld. De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank ten onrechte de toelaatbaarheid van de gevraagde uitlevering niet uitsluitend heeft beoordeeld op de grondslag van het verdrag tussen Nederland en Argentinië tot wederkeerige uitlevering van misdadigers van 7 september 1893. De Hoge Raad stelt vast dat de opvatting dat de toelaatbaarheid van de uitlevering enkel op basis van dit verdrag moet worden beoordeeld, geen steun vindt in het recht. De Hoge Raad herstelt ook een verzuim van de Rechtbank, die in strijd met artikel 28.3 van de Uitleveringswet heeft verzuimd de toepasselijke wetsbepalingen te vermelden. De Hoge Raad vermeldt nu de artikelen 10 van de Opiumwet en 47 van het Wetboek van Strafrecht als mede toepasselijke wetsbepalingen. De conclusie van de Advocaat-Generaal Aben was om het beroep te verwerpen, en de Hoge Raad volgt deze conclusie in zijn uitspraak. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover daarin de genoemde wetsbepalingen niet zijn vermeld, en verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, en is uitgesproken op 18 mei 2010.