ECLI:NL:HR:2010:BM0451

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01778
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over belastingvrije vergoeding van extraterritoriale kosten in loonbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 april 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure van X Ltd, gevestigd in het Verenigd Koninkrijk, tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2003. De Inspecteur had een naheffingsaanslag opgelegd, die na bezwaar door de Rechtbank te Breda was verminderd. Het Hof bevestigde deze uitspraak, waarna belanghebbende in cassatie ging.

De Hoge Raad oordeelde dat de reiskosten die belanghebbende aan haar werknemers vergoedde, als extraterritoriale kosten moeten worden aangemerkt. Dit betekent dat deze kosten niet naast de toepassing van de 30%-regeling belastingvrij vergoed konden worden. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof dat de reiskosten, die verband hielden met de tijdelijke uitzending van werknemers naar Nederland, niet nogmaals belastingvrij konden worden vergoed, aangezien deze kosten reeds onbelast waren vergoed via de 30%-regeling.

De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van belanghebbende niet tot cassatie konden leiden, omdat het Hof geen onjuiste rechtsopvatting had gegeven over het begrip 'extraterritoriale kosten'. De Hoge Raad achtte ook geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en maakt deel uit van de rechtspraak over belastingrecht en bestuursrecht.

Uitspraak

Nr. 09/01778
9 april 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X Ltd te Z, Verenigd Koninkrijk (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 27 maart 2009, nr. 08/00320, betreffende een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2003 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd.
De Rechtbank te Breda (nr. AWB 06/5086) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende werft in Engeland woonachtige werknemers (hierna: de werknemers) en stelt deze ter beschikking aan haar opdrachtgevers ten behoeve van het uitvoeren van projecten in de petrochemische industrie in Nederland.
3.1.2. Belanghebbende is in Nederland inhoudingsplichtig voor de loonbelasting. De werknemers komen in aanmerking voor toepassing van artikel 15a, lid 1, letter k, van de Wet op de loonbelasting 1964 (in de voor het onderhavige tijdvak geldende tekst; hierna: de Wet) in verbinding met Hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: de 30%-regeling).
3.1.3. In de jaren 2001 tot en met 2003 verbleven de werknemers gedurende de werkweek in een hotel in Nederland en reisden zij gewoonlijk in het weekend naar hun woningen in Engeland.
3.1.4. In die jaren heeft belanghebbende naast een vergoeding op basis van de 30%-regeling aan de werknemers onder meer vergoedingen betaald voor de kosten van de in 3.1.3 bedoelde reizen (hierna: de reiskosten) ten bedrage van € 2.140.599, ten aanzien waarvan geen loonbelasting is ingehouden en afgedragen. De Inspecteur heeft deze vergoedingen aangemerkt als vergoedingen voor extraterritoriale kosten als bedoeld in artikel 15a, lid 1, letter k, van de Wet, en ter zake daarvan loonbelasting nageheven.
3.2. Voor het Hof was onder meer in geschil of naast de toepassing van de 30%-regeling een belastingvrije vergoeding kon worden verstrekt voor de reiskosten. Het Hof heeft die vraag ontkennend beantwoord. Daartegen richten zich de klachten.
3.3.1. In onderdeel 4.2.2 van zijn uitspraak heeft het Hof geoordeeld dat de reiskosten als extraterritoriale kosten moeten worden aangemerkt, omdat de oorzaak van deze kosten overwegend ligt in de tijdelijke uitzending.
3.3.2. Voor zover de klachten tegen dit oordeel zijn gericht, falen zij. Gelet op de tekst van artikel 15a, lid 1, letter k, van de Wet en op de in onderdeel 4.2.3 van de uitspraak van het Hof weergegeven wetsgeschiedenis geeft dit oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting van het begrip 'extraterritoriale kosten'. Het kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst.
3.3.3. Aan het onder 3.3.1 weergegeven oordeel heeft het Hof in onderdeel 4.2.5 van zijn uitspraak terecht de gevolgtrekking verbonden dat, nu de reiskosten reeds onbelast zijn vergoed door toepassing van de 30%-regeling, diezelfde kosten niet nogmaals belastingvrij kunnen worden vergoed (vgl. HR 5 juni 2009, nr. 08/02104, LJN BG9868, BNB 2009/221).
3.4. De klachten kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren J.W.M. Tijnagel en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2010.