ECLI:NL:HR:2010:BM1533

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01481
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en belangenafweging bij verlenging ontruimingstermijn na wanbetaling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juni 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 09/01481. De zaak betreft huurrecht en de vraag of een aanvullend beroepschrift in hoger beroep diende te worden behandeld. Tevens werd de vraag behandeld of er bij de beoordeling van het verzoek tot verlenging van de ontruimingstermijn, op grond van artikel 7:230a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek, aan een belangenafweging voorbij gegaan diende te worden. Dit in het licht van het rechtsmiddelenverbod van artikel 7:230 lid 8 BW.

De zaak is voortgekomen uit een eerdere beschikking van de kantonrechter te Breda en een aanvullende beschikking van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verzoeksters, voorheen [A] B.V. en een andere vennootschap, hebben cassatie ingesteld tegen de beschikking van het hof, terwijl de verweerders, wonende te verschillende woonplaatsen, voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep hebben ingesteld. De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper gevolgd, die in het principale beroep tot verwerping strekte. De Hoge Raad oordeelde dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het principale beroep verworpen en de verzoeksters veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerders zijn begroot op € 358,38 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann.

Uitspraak

11 juni 2010
Eerste Kamer
09/01481
EE/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. [Verzoekster 1], voorheen [A] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [Verzoekster 2],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERZOEKSTERS tot cassatie, verweersters in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. M.E. Franke,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Verweerder 2],
wonende te [woonplaats],
3. [Verweerder 3],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie, verzoekers in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en [verweerders].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 491493 OV VERZ 08-2684 van de kantonrechter te Breda van 29 juli 2008 en de aanvullende beschikking van 4 augustus 2008,
b. de beschikking in de zaak 200.013.249/01 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 9 januari 2009.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. [Verweerders] hebben voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekest en het verweerschrift tevens voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer verzocht de beroepen te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt in het principale beroep tot verwerping.
De advocaat van [eiser] c.s. heeft bij brief van 23 april 2010 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen in het principale beroep
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Nu de middelen in het principale beroep falen, komt het voorwaardelijk ingestelde incidentele beroep niet aan de orde.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerders] begroot op € 358,38 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 11 juni 2010.