ECLI:NL:HR:2010:BM1669
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Toepassing van het internationaal privaatrecht bij echtscheiding van echtelieden met dubbele nationaliteit
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een verzoek tot echtscheiding van echtelieden met dubbele nationaliteit. De vrouw, verzoekster tot cassatie, heeft beroep ingesteld tegen de beschikking van het hof, waarin de man, verweerder in cassatie, verzocht heeft het beroep te verwerpen. De advocaat van de vrouw was mr. D.Th.J. van der Klei, terwijl de man werd bijgestaan door mr. P.S. Kamminga.
De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar de eerdere beschikkingen van de rechtbank Rotterdam en het gerechtshof, die beide betrekking hebben op de echtscheiding. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die in het cassatierekest zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad verwerpt het beroep van de vrouw, waarmee de beschikking van het hof in stand blijft. Deze uitspraak heeft implicaties voor de toepassing van het internationaal privaatrecht in echtscheidingszaken, vooral in situaties waarin partijen met dubbele nationaliteit betrokken zijn. De uitspraak benadrukt het belang van de rechtszekerheid en de consistentie in de rechtspraak met betrekking tot echtscheidingen.