ECLI:NL:HR:2010:BM1669

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02688
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het internationaal privaatrecht bij echtscheiding van echtelieden met dubbele nationaliteit

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een verzoek tot echtscheiding van echtelieden met dubbele nationaliteit. De vrouw, verzoekster tot cassatie, heeft beroep ingesteld tegen de beschikking van het hof, waarin de man, verweerder in cassatie, verzocht heeft het beroep te verwerpen. De advocaat van de vrouw was mr. D.Th.J. van der Klei, terwijl de man werd bijgestaan door mr. P.S. Kamminga.

De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar de eerdere beschikkingen van de rechtbank Rotterdam en het gerechtshof, die beide betrekking hebben op de echtscheiding. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die in het cassatierekest zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad verwerpt het beroep van de vrouw, waarmee de beschikking van het hof in stand blijft. Deze uitspraak heeft implicaties voor de toepassing van het internationaal privaatrecht in echtscheidingszaken, vooral in situaties waarin partijen met dubbele nationaliteit betrokken zijn. De uitspraak benadrukt het belang van de rechtszekerheid en de consistentie in de rechtspraak met betrekking tot echtscheidingen.

Uitspraak

25 juni 2010
Eerste Kamer
09/02688
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. D.Th.J. van der Klei,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaken 288351/F2 RK 07/1753 en 297928/F2 RK 07/3324 van de rechtbank Rotterdam van 25 maart 2008,
b. de beschikking in de zaak 200.009.340.01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 april 2009.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 25 juni 2010.