ECLI:NL:HR:2010:BM2436

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/01947
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldigheid betekening appeldagvaarding in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 juni 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft de rechtsgeldigheid van de betekening van de appeldagvaarding. De verdachte, geboren in 1960, had in de periode tussen het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en de betekening van de dagvaarding in hoger beroep geen vaste woon- of verblijfplaats. Het Hof oordeelde dat het door de verdachte opgegeven adres niet meer als feitelijke woon- of verblijfplaats kon worden aangemerkt, omdat dit door een latere opgave van de raadsman was achterhaald. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak en concludeerde dat het oordeel van het Hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend gemotiveerd was.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verminderde deze tot negen maanden en drie weken, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De overige middelen van cassatie werden verworpen. De uitspraak van de Hoge Raad werd gedaan na meer dan twee jaar na het instellen van het cassatieberoep, wat leidde tot de conclusie dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM was overschreden. Dit resulteerde in een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf.

Uitspraak

15 juni 2010
Strafkamer
nr. 08/01947
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 februari 2008, nummer 22/007316-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.W.F. Klarenaar, advocaat te Dordrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt over de betekening van de appeldagvaarding.
2.2.1. Bij de stukken van het geding bevinden zich:
(a) het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 16 november 2005 inhoudende dat de verdachte aldaar heeft verklaard te wonen te "[plaats], [a-straat 1]" en voorts inhoudende dat de verdachte werd bijgestaan door mr. H.W.F. Klarenaar als raadsman;
(b) een akte instellen rechtsmiddel inhoudende dat op 13 december 2005 mr. H.W.F. Klarenaar namens de verdachte hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg. Deze akte houdt in als adres van verdachte: [b-straat 1], [plaats];
(c) het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep van 23 januari 2008 waarop als adres is vermeld: [b-straat 1], [plaats];
(d) een aan dat dubbel gehechte akte van uitreiking inhoudende dat die dagvaarding, na vergeefse aanbieding op voormeld adres, op 13 november 2007 is uitgereikt op de wijze als voorzien in art. 588, eerste lid aanhef en onder b sub 3°, Sv;
(e) een eveneens aan dat dubbel gehecht GBA overzicht van 13 november 2007, inhoudende dat de verdachte van 17 januari 2002 tot 3 november 2005 ingeschreven stond in de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente [plaats] op het adres [b-straat 1] en dat van de verdachte sedert 3 november 2005 geen vaste woon- of verblijfplaats bekend is;
(f) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 23 januari 2008 waaruit blijkt dat de verdachte aldaar niet is verschenen en tegen hem verstek is verleend.
2.2.2. Het Hof heeft onder "geldigheid van de dagvaarding in hoger beroep" het volgende overwogen:
"Op 30 oktober 2007 is de dagvaarding in hoger beroep aangeboden op het adres [b-straat 1] te [plaats]. De dagvaarding is niet uitgereikt omdat degene die zich op het door de postbode ingevulde adres bevond de brief niet in ontvangst wilde nemen.
Vervolgens is de dagvaarding op 13 november 2007 uitgereikt aan de griffier van de rechtbank omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is. Op die datum is tevens een afschrift gezonden aan het adres [b-straat 1] te [plaats].
Het hof stelt vast dat de verdachte blijkens het GBA-overzicht d.d. 13 november 2007 vóór 3 november 2005 woonachtig was op bovengenoemd adres en dat hij daarna zonder vaste woon- of verblijfplaats was.
Bij de politie en ter terechtzitting van de rechtbank op 16 november 2005 heeft de verdachte als adres opgegeven: [a-straat 1] te [plaats].
Bij het instellen van het hoger beroep op 13 december 2005 heeft de raadsman van de verdachte als adres weer opgegeven [b-straat 1] te [plaats].
Gelet op deze laatste opgave van een terzake kundige raadsman die van latere datum is dan de eerdergenoemde opgave, was het naar 's hofs oordeel niet nodig een afschrift van de dagvaarding te zenden naar het adres in [plaats]. De dagvaarding is derhalve rechtsgeldig uitgebracht."
2.3. Ingevolge art. 588, eerste lid aanhef en onder b sub 3°, Sv wordt een dagvaarding uitgereikt aan de griffier indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de GBA noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem bekend is. Onbekendheid van een feitelijke woon- of verblijfplaats kan evenwel niet worden aangenomen, indien niet is getracht de uitreiking van de dagvaarding te doen plaatsvinden op het uit de stukken blijkend - voor de hand liggend en niet door een latere opgave achterhaald - adres dat redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte zou kunnen gelden, zoals het adres dat de verdachte in de appelakte heeft doen opnemen (vgl. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002, 317, rov. 3.24 sub b).
2.4. Het Hof heeft blijkens zijn hiervoor weergegeven overweging kennelijk geoordeeld dat het door de verdachte - die in de periode tussen het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en de betekening van de dagvaarding in hoger beroep niet als ingezetene was ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie - ter terechtzitting in eerste aanleg opgegeven adres [a-straat 1] te [plaats] niet meer behoefde te worden aangemerkt als een uit de stukken blijkend adres dat redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte zou kunnen gelden, nu het door een latere opgave was achterhaald, te weten door de opgave van het adres [b-straat 1] te [plaats] door de raadsman van de verdachte bij het instellen van het hoger beroep. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Het middel, dat klaagt over 's Hofs oordeel dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig is betekend, faalt.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van tien maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze negen maanden en drie weken waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 15 juni 2010.