ECLI:NL:HR:2010:BM3280
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- A.R. Leemreis
- P.M.F. van Loon
- Rechtspraak.nl
Cassatie over navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de omkering van de bewijslast
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 maart 2009, waarin navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen zijn opgelegd aan de belanghebbende over de jaren 1996, 1997 en 1998. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen, die door de Inspecteur zijn verminderd, en tegen de aanslag die is gehandhaafd. De Rechtbank te Haarlem heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard. Hierop heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank heeft bevestigd. De belanghebbende heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 7 mei 2010 geoordeeld dat artikel 25, lid 6, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet vereist dat de belastingplichtige opzet moet hebben gehad om een onjuiste aangifte te doen voor de omkering en verzwaring van de bewijslast. De Hoge Raad stelt dat omkering en verzwaring van de bewijslast ook kan plaatsvinden wanneer de belastingplichtige zich ervan bewust was dat door het doen van een onjuiste aangifte een aanzienlijk belastingbedrag niet zou worden geheven. De Hoge Raad heeft de overige middelen van de belanghebbende verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard.