ECLI:NL:HR:2010:BM3368
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en verjaring in het strafrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 juni 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 08/02918 P. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en de vraag of verjaring van toepassing is op de ontnemingsprocedure. De betrokkene, geboren in 1972, had in de periode van 1995 tot en met 2005 circa 200 putters verkocht, waarvoor hij in de guldentijd ƒ 40,00 en later minimaal € 25,00 per koppeltje ontving. De Advocaat-Generaal bij het Hof had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in het beroep en tot vernietiging van de bestreden uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 4 juli 2008 had geoordeeld over de ontnemingsvordering. De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting dat ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ter zake van soortgelijke feiten niet mogelijk is indien vervolging wegens verjaring niet meer mogelijk is, onjuist is. Dit oordeel is gebaseerd op de wetstekst en de wetsgeschiedenis. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verklaarde de betrokkene niet-ontvankelijk in het beroep, waarbij de zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling. De Hoge Raad benadrukte dat de ontnemingsprocedure deel uitmaakt van de strafprocedure en dat de verjaringsregeling van toepassing is op de ontnemingsprocedure. De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel werd vastgesteld op € 2.800,00, met de verplichting voor de betrokkene om dit bedrag aan de Staat te betalen. De uitspraak van de Hoge Raad biedt belangrijke inzichten in de toepassing van verjaring in het kader van ontnemingsprocedures.