ECLI:NL:HR:2010:BM3868

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02198
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurkoopovereenkomst en aandelenlease-overeenkomst als koop op afbetaling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een huurkoopovereenkomst en een aandelenlease-overeenkomst. De zaak betreft de vraag of een aandelenlease-overeenkomst met een bank moet worden aangemerkt als een koop op afbetaling, wat zou impliceren dat er sprake is van een huurkoopovereenkomst. De echtgenote van de huurkoper heeft op basis van artikel 1:88, lid 1 onder d, van het Burgerlijk Wetboek (BW) met succes de nietigheid van de overeenkomst ingeroepen. De Hoge Raad oordeelt dat de verschaffing van het genot van de aandelen aan de wederpartij van de bank door de voorwaardelijke inschrijving van de aandelen op zijn naam in de administratie van de bank moet worden beschouwd als een aflevering in de zin van artikel 7A:1576h BW. Dit oordeel is van belang omdat het de rechtsverhouding tussen de partijen en de geldigheid van de overeenkomst beïnvloedt.

De zaak is ontstaan uit een geschil tussen [eiser], vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. D.M. de Knijff, en Dexia Bank Nederland N.V., vertegenwoordigd door mr. R.S. Meijer. De rechtbank had eerder de vordering van Dexia tot betaling van verschuldigde bedragen afgewezen, maar in reconventie de overeenkomst ontbonden op grond van tekortschieten in de zorgplicht van Dexia. Het gerechtshof te Arnhem oordeelde echter dat de overeenkomst niet kon worden aangemerkt als een koop op afbetaling, wat leidde tot het cassatieberoep van [eiser].

De Hoge Raad vernietigt het arrest van het gerechtshof en verwijst de zaak terug naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens wordt Dexia veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het duidelijkheid biedt over de kwalificatie van aandelenlease-overeenkomsten en de rechten van de betrokken partijen.

Uitspraak

9 juli 2010
Eerste Kamer
09/02198
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. D.M. de Knijff,
t e g e n
DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Dexia.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 106132 / HA ZA 03-1907 van de rechtbank Arnhem van 11 februari 2004 en 30 juni 2004,
b. de arresten in de zaak 104.000.758 (rolnummer 2005/129) van het gerechtshof te Arnhem van 8 juli 2008 en 27 januari 2009.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindarrest het hof van 27 januari 2009 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Dexia heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van het bestreden eindarrest en tot verwijzing ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten die zijn vermeld in de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal onder 2. Het gaat in cassatie in de kern om de beantwoording van de vraag of de tussen partijen onder de naam "Winstverdriedubbelaar" gesloten aandelenlease-overeenkomst moet worden beschouwd als koop op afbetaling zodat sprake is van een huurkoopovereenkomst waarvan de echtgenote van [eiser] op grond van art. 1:88, lid 1 onder d, BW met succes de nietigheid heeft ingeroepen.
3.2 Dexia heeft betaling gevorderd van de door [eiser] op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst aan haar verschuldigde bedragen. De rechtbank heeft deze vordering, na verwerping van het beroep op nietigheid van de overeenkomst, afgewezen en in reconventie op vordering van [eiser] de overeenkomst ontbonden op grond van tekortschieten van Dexia in haar zorgplicht.
In het incidentele beroep van [eiser] heeft het hof geoordeeld dat de overeenkomst niet kan worden aangemerkt als een koop op afbetaling en derhalve evenmin als een huurkoopovereenkomst, zodat daarvan tevergeefs de nietigheid is ingeroepen door de echtgenote van [eiser].
3.3 Het middel komt in al zijn onderdelen op tegen het oordeel van het hof in zijn eindarrest dat [eiser] krachtens art. 6 van de overeenkomst geen recht verkreeg op het uit de aandelen voortvloeiende dividend (rov. 2.4) en dat de enkele omstandigheid dat [eiser] het risico droeg van de waardeontwikkeling van de aandelen en dus zou profiteren van koersstijging en het nadeel zou lijden van koersdaling, niet voldoende is om aan te nemen dat [eiser] vanaf voorwaardelijke bijschrijving van de aandelen op zijn naam in de administratie van de bank, het genot van die aandelen had (rov. 2.5).
3.4 In dit geding staat vast dat [eiser] krachtens art. 3 van de van zijn overeenkomst met Dexia deel uitmakende Bijzondere Voorwaarden Effectenlease alle baten van de aandelen, waaronder de dividenden, genoot terwijl ook de waardeveranderingen voor zijn rekening en risico kwamen. Daaruit volgt dat de onderhavige overeenkomst ertoe strekte aan [eiser] door de voorwaardelijke inschrijving van de aandelen op zijn naam in de administratie van de bank het genot daarvan te verschaffen. Deze genotverschaffing valt aan te merken als een aflevering in de zin van art. 7A:1576h BW. Daaraan kan niet afdoen dat de aan [eiser] toekomende dividenden ingevolge art. 6 van de overeenkomst werden verrekend met de door hem aan Dexia verschuldigde premies. Onderdeel 3 klaagt derhalve terecht dat het andersluidende oordeel van het hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. De overige onderdelen behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 8 juli 2008;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het gerechtshof te Amsterdam;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 586,16 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als de voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 9 juli 2010.