ECLI:NL:HR:2010:BM4100

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/04898
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep in cassatie tegen vonnis van de Rechtbank te Utrecht inzake overtreding van de Wet op de Identificatieplicht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 juni 2010 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een verdachte die was veroordeeld door de Rechtbank te Utrecht voor overtreding van artikel 2 van de Wet op de Identificatieplicht. De verdachte was door de Kantonrechter op 6 november 2008 veroordeeld tot een geldboete van € 50,-, subsidiair één dag hechtenis. Tegen dit vonnis heeft de verdachte 'beroep' ingesteld, maar de griffie van de Rechtbank heeft de processtukken naar de Hoge Raad gestuurd met de mededeling dat er cassatie was ingesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat, op basis van artikel 404, tweede lid aanhef en sub b, en artikel 404, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering, er voor de verdachte tegen een dergelijk vonnis geen rechtsmiddel openstaat. Dit betekent dat de verdachte niet door een rechter kan worden ontvangen in het door hem aangewende rechtsmiddel. De Hoge Raad heeft daarom de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde beroep.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste rechtsmiddelen en de procedurele vereisten die in acht moeten worden genomen bij het aanvechten van vonnissen. De beslissing van de Hoge Raad is een bevestiging van de strikte toepassing van de wet in strafzaken, waarbij de rechten van de verdachte zorgvuldig moeten worden gewogen tegen de wettelijke bepalingen die de toegang tot rechtsmiddelen reguleren.

Uitspraak

22 juni 2010
Strafkamer
Nr. 08/04898
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Rechtbank te Utrecht, sector Kanton, locatie Amersfoort, van 6 november 2008, nummer 16/401526-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Hemelaar, advocaat te Leiden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het beroep.
2. Beoordeling van het ingestelde beroep
2.1. De Kantonrechter heeft de verdachte bij vonnis van 6 november 2008 ter zake van overtreding van art. 2 Wet op de Identificatieplicht, veroordeeld tot een geldboete van € 50,-, subsidiair een dag hechtenis.
2.2. De "akte rechtsmiddel" houdt in dat namens de verdachte op 6 november 2008 ter griffie van de Rechtbank te Utrecht "beroep" tegen het vonnis is ingesteld. Aan die akte is gehecht een appelschriftuur.
2.3. Bij brief van 21 november 2008 heeft de Griffier van de Rechtbank te Utrecht de processtukken van de zaak, onder mededeling "in welke zaak cassatie is ingesteld", gezonden naar de Griffier van de Hoge Raad.
2.4. Gelet op art. 404, tweede lid aanhef en sub b, en art. 404, vierde lid, Sv staat voor een verdachte tegen een dergelijk vonnis geen rechtsmiddel open. Deze omstandigheid heeft tot gevolg dat geen rechter de verdachte zal kunnen ontvangen in het door deze aangewende rechtsmiddel. De Hoge Raad vindt hierin aanleiding de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het ingestelde beroep.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het ingestelde beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 22 juni 2010.