ECLI:NL:HR:2010:BM4100
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep in cassatie tegen vonnis van de Rechtbank te Utrecht inzake overtreding van de Wet op de Identificatieplicht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 juni 2010 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een verdachte die was veroordeeld door de Rechtbank te Utrecht voor overtreding van artikel 2 van de Wet op de Identificatieplicht. De verdachte was door de Kantonrechter op 6 november 2008 veroordeeld tot een geldboete van € 50,-, subsidiair één dag hechtenis. Tegen dit vonnis heeft de verdachte 'beroep' ingesteld, maar de griffie van de Rechtbank heeft de processtukken naar de Hoge Raad gestuurd met de mededeling dat er cassatie was ingesteld.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat, op basis van artikel 404, tweede lid aanhef en sub b, en artikel 404, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering, er voor de verdachte tegen een dergelijk vonnis geen rechtsmiddel openstaat. Dit betekent dat de verdachte niet door een rechter kan worden ontvangen in het door hem aangewende rechtsmiddel. De Hoge Raad heeft daarom de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde beroep.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste rechtsmiddelen en de procedurele vereisten die in acht moeten worden genomen bij het aanvechten van vonnissen. De beslissing van de Hoge Raad is een bevestiging van de strikte toepassing van de wet in strafzaken, waarbij de rechten van de verdachte zorgvuldig moeten worden gewogen tegen de wettelijke bepalingen die de toegang tot rechtsmiddelen reguleren.