ECLI:NL:HR:2010:BM6087

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/04587
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over dwaling en motivering bij contractuele verplichtingen in de kwekersrechtsector

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure waarin de Hoge Raad zich buigt over een beroep op dwaling in het kader van een licentieovereenkomst voor de teelt van rozenplanten. De eiseressen, waaronder [Eiseres 1], [Eiser 2] en [Eiseres 3], hebben in cassatie beroep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam. De kern van het geschil betreft de vraag of de verweerster, die zich bezighoudt met het kwekersrecht, voldoende heeft gemotiveerd waarom de levering van rozenplanten niet tijdig kon plaatsvinden. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet zonder voldoende motivering voorbij kon gaan aan de stellingen van de eiseressen die ten grondslag lagen aan hun beroep op dwaling. De eiseressen stelden dat zij door de verweerster zijn misleid over de haalbaarheid van de levering van de stekken in de weken 45 en 46 van 2002, wat cruciaal was voor hun bedrijfsvoering met het oog op Valentijnsdag. De rechtbank had eerder het beroep op dwaling gegrond bevonden, maar het hof verwierp dit beroep en kende de vordering van de verweerster toe. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst de zaak terug naar het gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. Tevens wordt de verweerster veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

17 september 2010
Eerste Kamer
08/04587
DV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiseres 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [Eiser 2],
3. [Eiseres 3],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr.P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
[Verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het tussenvonnis in de zaak 317793/HA ZA 05-1646 van de rechtbank Amsterdam van 17 augustus 2005;
b. het tussenvonnis in de zaak 317793/H 05.1646 van de rechtbank Amsterdam van 12 april 2006;
c. het eindvonnis in de zaak 317793/HA ZA 05-1646 van de rechtbank Amsterdam van 30 mei 2007;
d. het tussenarrest in de zaak 783/07 van het gerechtshof te Amsterdam van 8 november 2007.
e. het eindarrest in de zaak 106.006.875/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 24 juli 2008.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide arresten van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot vernietiging van het arrest van 24 juli 2008.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
(i) [Verweerster] houdt zich bezig met het exploiteren van het kwekersrecht op rozencultivars.
(ii) [Eiseres 1] oefent een bedrijf uit waarin rozen worden geteeld voor de verkoop door handelaren via de veiling.
(iii) Op 19 juli 2002 is tussen [eiser 2], vennoot van [eiseres 1] en [verweerster] een licentieovereenkomst gesloten, waarbij [verweerster] het recht verleende tot het telen van 66.000 rozenplanten met de merknaam RT 99-608, later aangeduid met de naam Anouschka, voor de productie van snijbloemen.
De overeengekomen vergoeding voor de verleende licentie bedroeg € 0,85 per plant. Als datum voor de levering van de 66.000 stekken wordt in de overeenkomst genoemd: "week 2002-45 en week 2002-46".
(iv) Eveneens op 19 juli 2002 is tussen [eiser 2] en [A] B.V. - een zustervennootschap van [verweerster] die zich onder meer bezig houdt met het vermeerderen van rozenplanten (hierna: [A]) - een overeenkomst gesloten ten aanzien van de levering van 66.000 stekken van de rozenplant Anouschka. Ter zake van de levering bevat de overeenkomst de bepaling: "levering vanaf Week 2002-45 en 46". Omtrent de leveringsdatum is in art. 4 van de toepasselijke algemene voorwaarden onder meer bepaald: "De in de overeenkomst genoemde datum voor aflevering van het teeltmateriaal moet worden aangemerkt als streefdatum. De vermeerderaar zal zodanig tijdig met zijn werkzaamheden aanvangen dat de afleveringsdatum redelijkerwijs gehaald kan worden. Een aflevering binnen een week voor of 2 weken na de overeengekomen afleveringsdatum geldt als een tijdige aflevering."
(v) De levering van de 66.000 stekken heeft plaatsgevonden in de weken 47-52 van 2002.
(vi) De factuur van 16 januari 2003 waarbij [verweerster] aan [eiser] c.s. een bedrag van € 59.830,-- ter zake van de licentievergoeding in rekening bracht, is door [eiser] c.s. niet voldaan.
3.2 [Eiser] c.s. hebben ten verwere tegen de vordering van [verweerster], strekkende tot betaling van - kort gezegd - de overeengekomen licentievergoeding, de vernietiging ingeroepen van de licentieovereenkomst wegens bedrog of dwaling. [eiser] c.s. hebben in dit verband aangevoerd, kort weergegeven, dat zij door [verweerster] zijn misleid met betrekking tot de haalbaarheid van de in het vooruitzicht gestelde aflevering van de stekken in de weken 45 en 46 van 2002. Om de stekken in die weken te kunnen afleveren moest het vermeerderingsproces in week 28 zijn gestart. Ten tijde van het sluiten van de licentieovereenkomst in week 29 heeft de bestuurder [betrokkene 1] van [verweerster] meegedeeld dat met de vermeerdering reeds was begonnen. In werkelijkheid is echter, naar [eiser] c.s. pas later hebben vernomen, eerst in week 30 met de vermeerdering een aanvang gemaakt zodat een aflevering van de voor [eiser] c.s. bestemde 66.000 Anouschkastekken in de weken 45 en 46 bij voorbaat onhaalbaar was.
3.3 De rechtbank heeft, na getuigenverhoor, het beroep op dwaling gegrond bevonden en de vordering van [verweerster] afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [verweerster] in de persoon van [betrokkene 1] wist dat [eiser] c.s. met het oog op Valentijnsdag belang hadden bij levering van de stekken in de weken 45 en 46 van 2002, dat [verweerster] niet heeft bewerkstelligd dat [A] tijdig, in week 28, met het vermeerderingsproces is begonnen, dat [verweerster] ook geen mededeling gedaan heeft van het feit dat niet tijdig met het vermeerderingsproces was begonnen en dat [eiser] c.s. bij een juiste voorstelling van zaken de licentieovereenkomst niet zouden zijn aangegaan.
3.4 Het hof heeft het beroep op dwaling verworpen en de vordering van [verweerster] toegewezen. Het hof, dat met de rechtbank ervan uitging dat in week 28 met het vermeerderingsproces moest worden begonnen om de stekken in de weken 45 en 46 te kunnen leveren, oordeelde dat uit de, hiervoor in 3.1 (iv) bedoelde, overeenkomst tussen [eiser] c.s. met [A] voortvloeit dat de stekken uiterlijk in de weken 47 en 48 geleverd dienden te worden, dat het vermeerderingsproces derhalve in week 30 moest zijn begonnen en dat [verweerster] dan ook, toen de licentieovereenkomst in week 29 werd gesloten, niet kon weten dat [A] niet tijdig met het vermeerderingsproces zou beginnen en niet uiterlijk in de weken 47 en 48 de stekken zou kunnen leveren. [Verweerster] heeft dan ook ten tijde van het sluiten van de licentieovereenkomst niet tegen beter weten in informatie verstrekt op grond waarvan [eiser] c.s. ervan uitgingen dat [A] haar verplichtingen om de stekken uiterlijk in de weken 47 en 48 te leveren zou nakomen (rov. 2.7-2.9 van het eindarrest).
3.5 Het middel richt geen klachten tegen het tussenarrest van het hof, zodat het beroep in cassatie in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3.6 Het middel bevat onder nr. 15, 16 en 18 een klacht die erop neerkomt dat het hof niet zonder nadere redengeving de weken 47 en 48 als uit de overeenkomst met [A] voortvloeiende uiterste leveringsdatum van de stekken ten grondslag had mogen leggen aan zijn tot verwerping van het beroep op dwaling leidende redenering. In dat verband wijst het middel naar de, op verzoek van het hof zelf (tussenarrest rov. 3.2) in het geding gebrachte, vonnissen van de rechtbank in de procedure die gevoerd is tussen [A] en [eiser] c.s., waarin de rechtbank bewezen acht dat [A] in de persoon van [betrokkene 1] ermee bekend was dat [eiser] c.s. met het oog op Valentijnsdag belang hadden bij de levering van de stekken van de roos Anouschka in week 45 en 46 van 2002, dat in week 28 van 2002 met het vermeerderingsproces gestart had moeten worden teneinde een levering van de stekken in de weken 45 en 46 mogelijk te maken en dat [A] pas in week 30 met het vermeerderingsproces is begonnen.
De rechtbank achtte dit een zodanig tekortschieten van [A] in de nakoming van haar verplichtingen tegenover [eiser] c.s. dat haar beroep op art. 4 van de door haar gehanteerde algemene voorwaarden (zie hiervoor in 3.1 (iv)) naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
3.7 De klacht is gegrond. Het hof is zonder genoegzame motivering voorbijgegaan aan de stellingen die [eiser] c.s. aan hun beroep op dwaling ten grondslag hebben gelegd, waartoe in het bijzonder behoort hun stelling dat zij ten tijde van het sluiten van de licentieovereenkomst op grond van mededelingen van [betrokkene 1], bestuurder van [verweerster], in de onjuiste veronderstelling verkeerden dat met het vermeerderingsproces reeds in week 28 was begonnen zodat aflevering van de 66.000 stekken in de weken 45 en 46 van 2002 haalbaar was, hetgeen voor [eiser] c.s. van belang was met het oog op Valentijnsdag. Dat klemt temeer nu in de aan het hof overgelegde vonnissen in de zaak tussen [A] en [eiser] c.s. is geoordeeld dat [A] toerekenbaar is tekortgeschoten doordat zij, wetende dat levering in de weken 45 en 46 van 2002 voor [eiser] c.s. van belang was, niet tijdig is begonnen met het vermeerderingsproces teneinde de stekken in die weken te kunnen leveren. Het middel behoeft voor het overige geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiser] c.s. niet-ontvankelijk in hun beroep tegen het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 8 november 2007;
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 24 juli 2008;
verwijst het geding naar het gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerster] B.V. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] c.s. begroot op € 3.032,98 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 17 september 2010.