ECLI:NL:HR:2010:BM6997
Hoge Raad
- Herziening
- F.H. Koster
- W.M.E. Thomassen
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Herziening van een moordveroordeling en de beoordeling van nieuw bewijs
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juni 2010 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder vonnis van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De aanvrager, geboren in 1962 en thans gedetineerd in het Huis van Bewaring te Nieuwegein, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien jaren voor moord. De herzieningsaanvraag was ingediend door mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, en betrof een arrest van het Gerechtshof van 21 maart 2007, nummer 20/003445-06.
De aanvrager stelde dat er nieuw bewijs was dat het tijdstip van overlijden van het slachtoffer niet correct was vastgesteld door het Hof. Volgens de aanvrager zou het slachtoffer na 16.00 uur zijn overleden, terwijl het Hof had vastgesteld dat het overlijden op enig moment op 10 december 2004 had plaatsgevonden. De aanvrager voerde aan dat dit nieuwe bewijs, indien het eerder bekend was geweest, mogelijk had geleid tot een andere uitkomst van de rechtszaak.
De Hoge Raad oordeelde echter dat de aangevoerde omstandigheden geen novum opleverden dat de herziening rechtvaardigde. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvrage kennelijk ongegrond was en wees deze af. De uitspraak benadrukt de strikte eisen die aan herzieningsaanvragen worden gesteld, waarbij enkel nieuwe feiten of omstandigheden die niet eerder aan de orde zijn geweest, kunnen leiden tot herziening van een veroordeling.