ECLI:NL:HR:2010:BM6997

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/04483 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een moordveroordeling en de beoordeling van nieuw bewijs

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juni 2010 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder vonnis van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De aanvrager, geboren in 1962 en thans gedetineerd in het Huis van Bewaring te Nieuwegein, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien jaren voor moord. De herzieningsaanvraag was ingediend door mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, en betrof een arrest van het Gerechtshof van 21 maart 2007, nummer 20/003445-06.

De aanvrager stelde dat er nieuw bewijs was dat het tijdstip van overlijden van het slachtoffer niet correct was vastgesteld door het Hof. Volgens de aanvrager zou het slachtoffer na 16.00 uur zijn overleden, terwijl het Hof had vastgesteld dat het overlijden op enig moment op 10 december 2004 had plaatsgevonden. De aanvrager voerde aan dat dit nieuwe bewijs, indien het eerder bekend was geweest, mogelijk had geleid tot een andere uitkomst van de rechtszaak.

De Hoge Raad oordeelde echter dat de aangevoerde omstandigheden geen novum opleverden dat de herziening rechtvaardigde. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvrage kennelijk ongegrond was en wees deze af. De uitspraak benadrukt de strikte eisen die aan herzieningsaanvragen worden gesteld, waarbij enkel nieuwe feiten of omstandigheden die niet eerder aan de orde zijn geweest, kunnen leiden tot herziening van een veroordeling.

Uitspraak

8 juni 2010
Strafkamer
nr. 09/04483 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 21 maart 2007, nummer 20/003445-06, ingediend door mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, thans gedetineerd in het Huis van Bewaring te Nieuwegein.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Roermond van 13 september 2006 - de aanvrager ter zake van "moord" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. In de aanvrage wordt in de eerste plaats aangevoerd dat uit nader onderzoek is gebleken dat het tijdstip van overlijden van het slachtoffer, waarvan het Hof op basis van een zogenoemde 'postmortale tijdsintervalbepaling' zou zijn uitgegaan, niet juist kan zijn. Uit die tijdsintervalbepaling volgt dat het tijdstip van overlijden tussen 10.30 uur en 16.30 uur moet zijn gelegen, terwijl uit een "nader, namens [A] verricht onderzoek" blijkt dat het slachtoffer na 16.00 uur is overleden. Nu uit het dossier blijkt dat de aanvrager tussen 16.00 en 17.20 uur aantoonbaar niet aanwezig is geweest in het huis waar het slachtoffer zich bevond, levert een en ander volgens de aanvrager een omstandigheid op als hiervoor onder 3.1 vermeld.
3.3. Nog daargelaten dat noch uit de aanvrage noch uit de daaraan aangehechte bijlagen blijkt wat de status is van het "namens [A] verrichte onderzoek" en door wie dat is verricht, levert de aangevoerde omstandigheid geen novum op.
Anders dan in de aanvrage wordt gesteld blijkt uit de bewijsvoering van het Hof niet dat het is uitgegaan van het tijdstip dat uit de postmortale tijdsintervalbepaling volgt. Het Hof heeft wat betreft het moment van overlijden van het slachtoffer niet meer vastgesteld dan dat het slachtoffer "op enig moment op 10 december 2004" om het leven is gebracht.
3.4. Ook overigens houdt de aanvrage niets in wat kan worden aangemerkt als een beroep op omstandigheden als hiervoor onder 3.1 vermeld.
3.5. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken op 8 juni 2010.