ECLI:NL:HR:2010:BM7048
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- E.J. Numann
- J.C. van Oven
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Cassatie na verwijzing; onbehandeld laten van essentiële stelling door verwijzingsrechter
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 september 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure na verwijzing. De zaak betreft een geschil tussen een vrouw en een man, waarbij de vrouw cassatie heeft ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te Amsterdam van 7 juli 2009. De Hoge Raad had eerder, op 5 december 2008, een beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof te Amsterdam. De vernietiging was gebaseerd op gegronde klachten over de beoordeling van de draagkracht van de man, waarbij het hof had nagelaten te onderzoeken of de man daadwerkelijk over vermogen beschikte en of hij inkomsten ontving uit een verworpen nalatenschap.
De vrouw had in de procedure voor verwijzing al gesteld dat de man (mede) over gelden van de verworpen nalatenschap kon beschikken. De Hoge Raad had het hof opgedragen deze stelling in de beoordeling te betrekken. Echter, na verwijzing heeft het hof deze essentiële stelling van de vrouw onbehandeld gelaten, wat de Hoge Raad als een ernstige tekortkoming heeft aangemerkt. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet had mogen voorbijgaan aan deze stelling, die cruciaal was voor de beoordeling van de draagkracht van de man.
De Hoge Raad heeft de beschikking van het gerechtshof te Amsterdam vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling en beslissing. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van essentiële stellingen in het procesrecht, vooral in zaken die betrekking hebben op de draagkracht en financiële verplichtingen van partijen.